In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van nachtontheffingen aan twee horeca-inrichtingen in Den Haag. De burgemeester van Den Haag had bij besluiten van 20 juni 2019 nachtontheffingen verleend aan de horeca-inrichtingen, maar na bezwaar van omwonenden werd dit besluit herroepen en opnieuw beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de nachtontheffingen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) mocht verlenen. De eisers, omwonenden van de horeca-inrichtingen, waren van mening dat de verleende ontheffingen in strijd waren met het beleid van de gemeente en dat de belangen van omwonenden onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de burgemeester de belangen van de omwonenden had betrokken en dat er geen wettelijke basis was om de ontheffingen te weigeren. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de stelling dat het beleid onvoldoende gemotiveerd was en dat er meer onderzoek naar de openbare orde en het woonklimaat had moeten plaatsvinden, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten om de nachtontheffingen te verlenen, en verklaarde het beroep van de eisers ongegrond.