ECLI:NL:RBDHA:2022:3061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
NL22.803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Colombiaan wegens ongeloofwaardige vrees voor vervolging door ELN

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Colombiaanse eiser. De eiser, geboren in 1992 en afkomstig uit Colombia, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser had ingesteld. De eiser stelde dat hij problemen had met het Colombiaanse Nationaal Bevrijdingsleger (ELN) en dat hij niet terug kon keren naar Colombia vanwege de vrees voor vervolging. Tijdens de zitting op 24 februari 2022 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk te vrezen heeft voor vervolging door ELN. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser niet voldoende concreet waren en dat de vrees voor vervolging niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de problemen met ELN ongeloofwaardig waren en dat er een vestigingsalternatief voor de eiser in Colombia bestond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen reden is om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.803

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 10 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw A.M van den Berg-Balio. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1992 en afkomstig uit Colombia, zegt dat hij werkte voor het oliebedrijf [bedrijfsnaam] en voor zijn werk naar Tibu moest om onderhoud te verrichten. Eiser heeft zonder toestemming van ELN (het Colombiaanse Nationaal Bevrijdingsleger) in Tibu verbleven. Daardoor heeft hij problemen gekregen met ELN. Daarnaast heeft eiser in een ander deel van Colombia problemen met een andere groep strijders, de [groepering] . Door deze problemen heeft eiser geen vestigingsalternatief en kan eiser niet terugkeren naar Colombia. Verweerder gelooft eiser niet.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. In de kern betoogt eiser dat verweerder te weinig waarde hecht aan zijn verklaringen. Op basis van de feiten die niet in geschil zijn, moet het relaas van eiser voldoende zwaarwegend worden geacht. Op wat eiser heeft aangevoerd, gaat de rechtbank hierna verder in.
3. Verweerder handhaaft zijn standpunt en betoogt dat eiser onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wie van ELN naar hem op zoek was en om welke reden. Eiser is alleen op basis van de enkele verklaring van [A] , een arme vrouw in Tibu aan wie eiser eten gaf, ervanuit gegaan dat ELN naar hem op zoek is. Ook heeft eiser vaag verklaard over het bezoek van leden van ELN aan zijn huis en de reden waarom hij is teruggekeerd naar Santa Marta.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Problemen met ELN4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk heeft te vrezen voor ELN. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen vinden dat het vermoeden dat ELN op zoek zou zijn naar eiser enkel is gebaseerd op de verklaring van [A] en dat onduidelijk is waar deze verklaring op is gebaseerd, behalve dat familieleden van haar ook gerekruteerd zijn. Dit heeft verweerder onvoldoende concreet kunnen vinden om aannemelijk te achten dat ELN daadwerkelijk op zoek was of is naar eiser. Daar heeft verweerder verder bij kunnen betrekken dat eiser zes dagen in Tibu heeft kunnen werken zonder problemen te ondervinden van ELN of zelf gemerkt te hebben dat ELN naar hem op zoek was. Ook zijn de verklaringen van eiser om welke reden ELN naar hem op zoek zou zijn tegenstrijdig aan elkaar. Eerst heeft eiser verklaard dat ELN hem zocht omdat ze dachten dat hij een informant was voor justitie, terwijl eiser later heeft verklaard dat ze hem zochten omdat hij in dienst was geweest en ze toestemming hadden om hem te rekruteren. Eiser heeft hiermee niet concreet weten te maken waarom hij gezocht werd door ELN. De verklaring van eiser over het bezoek van ELN aan zijn huis in [plaats buitenland] heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. Verweerder heeft het daarbij van belang kunnen vinden dat eiser niet weet wie zijn huis heeft bezocht en dat het enkel zijn vermoeden is dat dit leden van ELN zijn geweest. Het enkele feit dat het verhaal van eiser in het algemeen past binnen de landeninformatie, leidt niet tot een ander oordeel. Daarvoor is het relaas onvoldoende concreet.
Problemen met [groepering] in 2021
5. De problemen met [groepering] in 2021 heeft verweerder onaannemelijk geacht. De rechtbank volgt verweerder hierin. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser in 2016 al eens is lastiggevallen door [groepering] , dat eiser om die reden toen in dienst is gegaan maar vervolgens, tot aan heden, persoonlijk nooit (meer) iets van [groepering] heeft vernomen. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk kunnen maken dat de groep nu actief naar hem op zoek zou zijn. Om die reden heeft verweerder kunnen stellen dat er geen actieve en concrete dreiging van de groep uitgaat en dat eiser in dit kader heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingverdrag of artikel 3 van het EVRM. [1] Daarnaast bestaat er een vestigingsalternatief voor eiser in Colombia. Dat dat geen mogelijkheid is vanwege de vrees voor ELN volgt de rechtbank niet, nu verweerder de problemen met de ELN ongeloofwaardig heeft mogen achten.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden om de proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.