ECLI:NL:RBDHA:2022:3147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
21/1690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had in eerste instantie een Ziektewet-uitkering die per 30 november 2020 door verweerder was beëindigd. Dit besluit werd door de verzoeker bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de verzoeker beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Op 6 oktober 2021 heeft verweerder echter een nieuwe beslissing genomen, waarbij de verzoeker met terugwerkende kracht een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) is toegekend, met ingang van 19 april 2020. Hierop heeft de verzoeker zijn beroep tegen het bestreden besluit ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn verzoek om proceskostenvergoeding toe te lichten. Verweerder was van mening dat het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen moest worden, omdat er geen gewijzigd besluit was genomen voorafgaand aan de intrekking van het beroep. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder wel degelijk tegemoet is gekomen aan de verzoeker, ondanks dat het bestreden besluit niet was ingetrokken. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 759,-. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 30 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten eisers Ziektewet-uitkering per diezelfde datum te beëindigen.
In het besluit van 24 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 6 oktober 2021 heeft verweerder verzoeker met terugwerkende kracht, met ingang van 19 april 2020, een uitkering op basis van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker op 27 januari 2022 zijn beroep tegen het bestreden besluit ingetrokken, met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij van mening is dat het verzoek om proceskostenvergoeding moet worden afgewezen. Verweerder wijst erop dat aan de intrekking van het beroep geen gewijzigd besluit vooraf is gegaan en dat niet vast staat dat het bestreden besluit onrechtmatig is.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker, ondanks dat het bestreden besluit niet is ingetrokken of gewijzigd.
4. Door het besluit van 6 oktober 2021 staat vast dat verzoeker volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was ten tijde van het bestreden besluit. Met het besluit van 6 oktober 2021 is verweerder dus in feite tegemoet gekomen aan de inhoudelijke bezwaren die verzoeker had tegen het bestreden besluit, waarin verzoeker nog wél geschikt werd geacht voor arbeid.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.