ECLI:NL:RBDHA:2022:3165
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak van EU-burger tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek van een burger van de Europese Unie, afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 22 juni 2021, waartegen hij een voorlopige voorziening vroeg. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er eerder op 3 maart 2022 al een uitspraak is gedaan in een vergelijkbare zaak (zaaknummer AWB 21/6236). Aangezien het beroep gegrond is verklaard, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter, gezien de gegrondverklaring van het beroep, de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die de verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 759, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en zijn toegekend voor de rechtsbijstand die door een derde is verleend. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.