ECLI:NL:RBDHA:2022:3173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
NL22.3957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Surinaamse onderdaan zonder terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Surinaamse onderdaan. De eiser had op 7 maart 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding kan worden aangemerkt. Op 10 maart 2022 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, waarna eiser instemde met een schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft op 28 maart 2022 het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er geen terugkeerbesluit ten grondslag lag aan de maatregel, zoals vereist door artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn. Dit betekent dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig was en het beroep van eiser gegrond is verklaard. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, die vier dagen heeft geduurd. Eiser ontvangt een schadevergoeding van € 430, alsook een vergoeding voor proceskosten van € 759.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3957

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep, dat was voorzien van gronden, moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 10 maart 2022 de maatregelen van bewaring opgeheven.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Verweerder heeft op 28 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Op 28 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Surinaamse nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Uit artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn [1] vloeit rechtstreeks voort dat een maatregel van bewaring, opgelegd aan een onderdaan van een derde land die illegaal in Nederland verblijft, in beginsel alleen mag worden opgelegd als voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen.
4. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat er geen terugkeerbesluit ten grondslag lag aan het bestreden besluit. Dit betekent dat de maatregel van bewaring van aanvang af tot en met de datum van opheffing onrechtmatig is. Het beroep is dan ook in zoverre gegrond. De rechtbank komt gelet hierop niet meer toe aan bespreking van de overige beroepsgronden van eiser.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal, anders dan verweerder heeft voorgesteld, een schadevergoeding toekennen voor vier dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel (7 maart tot en met 10 maart 2022), tot een bedrag van € 430: te weten één x € 130 (verblijf politiecel) en drie x € 100 (verblijf detentiecentrum).
6. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 759 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser ten bedrage van € 430 (vierhonderddertig euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759 (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG.