In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Surinaamse onderdaan. De eiser had op 7 maart 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding kan worden aangemerkt. Op 10 maart 2022 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, waarna eiser instemde met een schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft op 28 maart 2022 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er geen terugkeerbesluit ten grondslag lag aan de maatregel, zoals vereist door artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn. Dit betekent dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig was en het beroep van eiser gegrond is verklaard. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, die vier dagen heeft geduurd. Eiser ontvangt een schadevergoeding van € 430, alsook een vergoeding voor proceskosten van € 759.
De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.