ECLI:NL:RBDHA:2022:3211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL21.19428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Moldavische eiser wegens gebrek aan bewijs en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Moldavische eiser. De eiser had op 8 oktober 2020 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelde dat hij in Rusland als vastgoedmakelaar had gewerkt en daar persoonlijke problemen had ondervonden, waaronder ontvoering en onterechte detentie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 19 november 2021 afgewezen, omdat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig waren, maar de door hem ondervonden problemen niet. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 9 maart 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris was niet verschenen.

De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen. Hoewel de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig waren, had hij geen documenten overgelegd die zijn verklaringen ondersteunden. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de eiser over zijn reizen naar en vanuit Moldavië niet overeenkwamen met de stempels in zijn paspoort, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij in de negatieve belangstelling stond van de Moldavische autoriteiten en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat het asielrelaas niet geloofwaardig was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19428
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 te Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Ivanov-Aptekar. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Moldavische nationaliteit. Eiser heeft op 8 oktober 2020 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij in Rusland werkzaam is geweest als vastgoedmakelaar. Vanaf 1998 heeft hij voor [naam3] [naam2] (hierna: [naam3]) vastgoed verkocht en geld witgewassen. In 2003 heeft eiser de samenwerking beëindigd. Nadien ondervond eiser persoonlijke problemen. Zo is eiser in 2005 in Rusland ontvoerd en in 2007 is hij vervolgens opgepakt en voor vijf jaar in Rusland (ten onrechte) gedetineerd geweest. Daaropvolgend is hij in 2013 in Moldavië mishandeld. Eiser stelt dat [naam3] voor deze persoonlijke problemen verantwoordelijk is. Eiser vreest bij terugkeer voor [naam3] en de Moldavische autoriteiten, waartoe [naam3] volgens eiser behoort.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden. Verweerder heeft de door eiser ondervonden problemen vanwege de werkzaamheden als vastgoedmakelaar, niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft
1. Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
zijn relaas niet met documenten onderbouwd. Evenmin is hij erin geslaagd om dit met zijn verklaringen aannemelijk te maken. Het verband tussen de werkzaamheden van eiser en de gestelde gebeurtenissen berusten op vermoedens van eiser. Verder komen de verklaringen van eiser over zijn laatste verblijf in, en vertrek uit Moldavië niet overeen met de stempels in zijn paspoort. Bovendien heeft eiser meermalen probleemloos in- en uit kunnen reizen en heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling staat van de Moldavische autoriteiten.
4. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig heeft gevonden. Het is inherent aan ontvoering dat hij dit niet met documenten kan onderbouwen. Verweerder had, met het oog op artikel 16 van de Procedurerichtlijn2 moeten doorvragen over de ontvoering. Verder meent eiser dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door pas in het bestreden besluit tegen te werpen dat de stempels in zijn paspoort niet overeenkomen met zijn verklaringen over zijn verblijf in Moldavië. Eiser had in de gelegenheid moeten worden gesteld om op deze nieuwe tegenwerping van verweerder te reageren. Eiser beroept zich in dat verband op de uitspraak
van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 november 2010.3 Eiser legt verder uit dat hij via Transnistrië is gereisd en daar wordt geen paspoortcontrole uitgevoerd. Eiser voert tot slot aan dat verweerder in het bestreden besluit niet op alle punten van de zienswijze is ingegaan. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser heeft verklaard dat hij ter onderbouwing van zijn relaas de aangifte bij de politie zou kunnen overleggen, alsmede een medisch dossier van zijn ziekenhuisopname na de ontvoering. Ook zou eiser, naar eigen zeggen, kunnen beschikken over zijn strafdossier en een opname waaruit blijkt dat hij is bedreigd door [naam3]. Vaststaat dat eiser ondanks zijn verklaringen hierover geen documenten heeft overgelegd en ook niet heeft onderbouwd dat hij inspanningen heeft verricht om deze documenten te verkrijgen. Eiser heeft dan ook nagelaten zijn asielrelaas waar mogelijk met stukken te onderbouwen. Verweerder heeft dat terecht aan eiser tegengeworpen.
6. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd waarom eiser er niet in is geslaagd om met zijn verklaringen zijn gestelde problemen aannemelijk te maken. Verweerder heeft in dat verband niet ten onrechte overwogen dat eiser er niet in is geslaagd om het verband tussen het stoppen van zijn werkzaamheden voor [naam3] en de nadien ondervonden problemen aannemelijk te maken. Eiser heeft dit ook niet betwist. Daarnaast heeft eiser in 2003 de samenwerking met [naam3] beëindigd terwijl eiser pas in 2005 voor het eerst problemen zou hebben ondervonden. Eiser heeft dan ook niet inzichtelijk gemaakt wat de aanleiding is geweest voor de gestelde ontvoering. Eiser heeft verder aanvankelijk verklaard dat hij de personen door wie hij is ontvoerd niet kende. Later heeft eiser verteld dat hij één van de ontvoerders toch herkende, maar de link met [naam3] heeft eiser daarmee niet aannemelijk kunnen maken. Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser bovendien wisselend verklaard over de vraag of hij van [naam3] zelf, dan wel van iemand anders zou hebben gehoord dat [naam3] de ontvoering had laten uitvoeren.4 Eisers beroep op artikel 16 van de Procedurerichtlijn
2 Richtlijn 2013/32/EU.
4 p.15 van het rapport van aanvullend gehoor.
slaagt evenmin. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om tijdens het nader en aanvullend gehoor zijn asielmotieven naar voren te brengen. Daarnaast kan eiser in de correcties en aanvullingen daarop en in de zienswijze zijn verklaringen aanvullen. Eiser heeft tot op heden zijn verklaringen over de ontvoering slechts aangevuld met de verklaring dat hij niet meer over de ontvoering kan vertellen dan hij reeds gedaan heeft. Het valt daarom niet in te zien dat verweerder over de ontvoering had moeten doorvragen.
7. Verweerder heeft voorts terecht opgemerkt dat de verklaringen van eiser over de reizen vanuit en naar Moldavië niet overeenkomen met de stempels in zijn paspoort. Zo heeft eiser verklaard dat hij in 2015 via Transnistrië (Oost-Moldavië) is in- en uitgereisd, terwijl uit zijn paspoort blijkt dat hij via Sculeni (West-Moldavië) is gereisd. Daarnaast blijkt uit de stempels dat eiser in 2016 ook naar Moldavië is teruggekeerd, terwijl hij heeft verklaard dat hij na 2015 niet meer in Moldavië is geweest. De verklaring van eiser in beroep dat hij in 2016 slechts één dag in Moldavië heeft verbleven, is hiermee eveneens strijdig. Dat eiser enkele malen zonder problemen Moldavië is in- en uitgereisd, draagt bij aan verweerders conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Moldavische autoriteiten.
8. De beroepsgrond van eiser dat verweerder de stempelinformatie in strijd met artikel
3.119 van het Vb5 pas in het bestreden besluit aan eiser tegenwerpt, volgt de rechtbank niet. Van eiser mag verwacht worden dat hij op de hoogte is van de inhoud van zijn paspoort, met inbegrip van de daarin geplaatste stempels, en dat hij verklaringen aflegt die daarmee overeenkomen. De paspoortgegevens kunnen niet als – voor eiser – nieuwe gegevens worden aangemerkt. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze zittingsplaats, rechtbank Haarlem, van 19 november 2010 leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan in die uitspraak, is de tegenwerping dat eisers verklaringen niet overeenkomen met de stempels in zijn paspoort, geen dragende overweging.
9. Eiser heeft tot slot in beroep niet nader geconcretiseerd op welke punten in de zienswijze verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb.6
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.
S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
5 Vreemdelingenbesluit 2000.
6 Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.