ECLI:NL:RBDHA:2022:3240
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Ivoorkust wegens ongeloofwaardigheid van werkzaamheden voor politieke partij
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Ivoriaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De staatssecretaris heeft de aanvraag ongegrond verklaard op basis van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen ondervindt vanwege zijn werkzaamheden voor zijn oom, een voormalig minister en partijvoorzitter van een politieke partij in Ivoorkust. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij wel degelijk werkzaamheden heeft verricht voor zijn oom en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Ivoorkust.
De rechtbank heeft de verklaringen van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet overtuigend heeft aangetoond dat hij familie is van de genoemde oom of dat hij daadwerkelijk voor hem heeft gewerkt. De rechtbank oordeelt dat de door eiser overgelegde bewijsstukken, zoals screenshots en e-mails, niet voldoende zijn om de authenticiteit van zijn claims te onderbouwen. Eiser heeft vaag en inconsistent verklaard over zijn relatie met zijn oom en de werkzaamheden die hij zou hebben verricht. De rechtbank is van mening dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond is, omdat de gestelde werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende problemen niet aannemelijk zijn gemaakt.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.