In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 april 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een inwoner van Nieuwkoop, had eerder een voorlopige voorziening aangevraagd die de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop schorste. Deze besluiten betroffen de verlening van omgevingsvergunningen voor de bouw van een restaurant met bedrijfswoning en bijbehorende voorzieningen. De voorzieningenrechter had eerder op 29 oktober 2021 een voorlopige voorziening getroffen, omdat er geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) was verleend door de gemeenteraad.
Verzoeker heeft in zijn verzoek om opheffing aangevoerd dat de gemeenteraad op 16 december 2021 alsnog een vvgb heeft verleend, waardoor de redenen voor de voorlopige voorziening niet langer van toepassing zijn. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van belanghebbenden, die bezwaren hebben geuit tegen de bouwplannen, buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van het verzoek om opheffing. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat het belang van verzoeker om de bouw voort te zetten zwaarder weegt dan het belang van het voortduren van de voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om opheffing toegewezen en bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht wordt terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.