ECLI:NL:RBDHA:2022:3279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
22-245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake verlenging begunstigingstermijn last onder dwangsom

Op 8 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Westland. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de verlenging van een begunstigingstermijn die aan een belanghebbende was opgelegd. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 januari 2022, waarin de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom werd verlengd tot 12 weken na de uitspraak op het ingediende beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 maart 2022 behandeld, waarbij zowel verzoekster als belanghebbende aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigden.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. De rechter concludeerde dat de aard van de overtreding zich niet verzet tegen de verlenging van de begunstigingstermijn, en dat er geen spoedeisend belang aanwezig was voor verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brandveiligheid in de feitelijke situatie niet in het geding was, en dat de belangen van de belanghebbende zwaarder wogen dan die van verzoekster. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat het primaire besluit naar verwachting stand zal houden bij heroverweging in bezwaar.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/245

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Krastman).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij]uit [woonplaats] , belanghebbende.

Procesverloop

In het besluit van 3 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder de begunstigingstermijn van de aan belanghebbende bij besluit van 6 december 2021 opgelegde last onder dwangsom verlengd tot 12 weken na de uitspraak op het daartegen ingediende beroep.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Verzoekster heeft daarop gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op 16 augustus 2017 heeft verzoekster verweerder gevraagd om handhavend op te treden tegen 2 geplaatste dakramen in het pand [adres] [huisnummer 1] te [plaats] .
2.2
Op 2 april 2019 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het kader van deze bezwaarprocedure is er op 2 juli 2019 een gecorrigeerd rapport brandoverslag opgesteld door S&W Bouwkundig Ingenieursbureau (hierna: het rapport van S&W). De conclusie van dit rapport is dat er in de huidige situatie niet voldaan wordt aan artikel 2.84, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit).
2.3
Op 6 december 2021 heeft verweerder een beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster gegrond is verklaard en het verzoek om handhaving is toegewezen. Tevens heeft verweerder belanghebbende een last onder dwangsom opgelegd vanwege het dakraam in de badkamer op de eerste verdieping in zijn woning aan de [adres] [huisnummer 1] te [plaats] , dat niet voldoet aan de in het Bouwbesluit gestelde brandveiligheidseisen, met een begunstigingstermijn van 12 weken.
2.4
Tegen deze beslissing op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/8377) en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorzienig te treffen (SGR 21/8376). Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen en is dat verzoek om voorlopige voorziening introkken.
3. In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat de aard van de overtreding zich niet verzet tegen het verlengen van de begunstigingstermijn. Het is in een dergelijk geval bij verweerder bestaande bestuurspraktijk om tot verlenging van de begunstigingstermijn over te gaan in geval van bezwaar, beroep of hoger beroep.
Daarnaast is overwogen dat op basis van artikel 2.84 van het Bouwbesluit voor het op het andere perceel gelegen gebouw wordt uitgegaan van een identiek maar spiegel-symmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Dat is op dit moment niet de feitelijke situatie. Er is bij de buren ( [adres] [huisnummer 2] ) geen sprake van een uitbouw op de eerste verdieping. Hierdoor acht verweerder het belang bij het verlengen van de begunstigingstermijn zwaarder wegen dan het belang van verzoekster bij een spoedig(er) optreden tegen de overtreding.
4.1
Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat spoedeisend belang op dit moment ontbreekt. In dat kader is de vraag of door de plaatsing van het dakraam in de feitelijke situatie de brandveiligheid in het geding is. Het is volgens verweerder vaste jurisprudentie dat aan brandveiligheid een groter belang wordt toegekend dan aan een geldelijk belang, zijnde het belang van belanghebbende indien hij zijn dak moet aanpassen nog voordat er een uitspraak van de rechtbank is verkregen. De situatie zoals beoordeeld door S&W gaat uit van een hypothetische situatie. De feitelijk situatie is dat er geen uitbouw tegenover de uitbouw van belanghebbende is gesitueerd en dat er dus geen kans is op brandoverslag zoals berekend in het rapport van S&W. Het is naar de mening van verweerder begrijpelijk dat er uitgegaan moet worden van spiegelsymmetrie, omdat wat er aan de ene kant van de perceelgrens gebouwd mag worden in principe ook aan de andere kant gebouwd mag worden. Artikel 2.84 van het Bouwbesluit is dus bedoeld om toekomstige brandgevaarlijke situaties te voorkomen. Omdat die situatie op dit moment niet aan de orde is, ontbreekt wat verweerder betreft het spoedeisend belang van verzoekster en kan de uitspraak in de bodemprocedure worden afgewacht.
4.2
Verzoekster stelt in haar reactie van 17 januari 2022 dat er wel degelijk sprake is van een spoedeisend belang, omdat de gevel van haar woning zich op zeer korte afstand van het dakraam van belanghebbende bevindt, waardoor kans op overslag van brand aanwezig is.
4.3
Aangezien niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de woning van verzoekster gevaar loopt bij een uitslaande brand in de woning van belanghebbende, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
4.4
Dit betekent dat het verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.1
In deze procedure kan het slechts gaan om de vraag of verweerder in het primaire besluit op goede gronden de in het besluit van 6 december 2021 aan belanghebbende gestelde begunstigingstermijn heeft verlengd tot 12 weken na de uitspraak op het door belanghebbende tegen dat besluit ingestelde beroep.
5.2
Zoals blijkt uit het primaire besluit acht verweerder het belang bij het verlengen van de begunstigingstermijn zwaarder wegen dan het belang van verzoekster om handhaving bij een spoedig(er) optreden tegen de overtreding.
5.3
Het al dan niet verlengen van een begunstigingstermijn is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, die door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst.
5.4
Weliswaar staat vast dat sprake is van overtreding van het Bouwbesluit, maar
naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er op dit moment een zodanige kans op brandoverslag bestaat dat de uitspraak op het beroep tegen het besluit van 6 december 2021 niet kan worden afgewacht. Verzoekster heeft haar stelling dat kans bestaat op overslag van brand vanuit de woning van belanghebbende naar haar woning immers niet onderbouwd met een rapport van een deskundig te achten persoon of instantie. Daarom is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet komen vast te staan dat op dit moment ter plaatse feitelijk sprake is van een acuut brandgevaarlijke situatie. Verweerder heeft dan ook voorshands in redelijkheid de begunstigingstermijn kunnen verlengen.
6. Gelet hierop zal het primaire besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar verwachting bij de heroverweging in bezwaar stand houden. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.