Op 8 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Westland. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de verlenging van een begunstigingstermijn die aan een belanghebbende was opgelegd. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 januari 2022, waarin de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom werd verlengd tot 12 weken na de uitspraak op het ingediende beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 maart 2022 behandeld, waarbij zowel verzoekster als belanghebbende aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigden.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. De rechter concludeerde dat de aard van de overtreding zich niet verzet tegen de verlenging van de begunstigingstermijn, en dat er geen spoedeisend belang aanwezig was voor verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brandveiligheid in de feitelijke situatie niet in het geding was, en dat de belangen van de belanghebbende zwaarder wogen dan die van verzoekster. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat het primaire besluit naar verwachting stand zal houden bij heroverweging in bezwaar.
De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.