In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in vier zaken betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaans gezin dat asiel heeft aangevraagd in Nederland. De eisers, bestaande uit een echtpaar en hun minderjarige kinderen, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hen op 5 januari 2022 in bewaring heeft gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 12 januari 2022, waarbij de eisers via een beeldverbinding aanwezig waren en bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris heeft kort na de zitting de maatregelen van bewaring opgeheven, maar de rechtbank ging ervan uit dat de eisers hun beroepen voortzetten met het oog op schadevergoeding.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden had voor de bewaring, waaronder het risico dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van eisers dat er onvoldoende gronden waren voor de bewaring en dat de belangen van de kinderen niet goed waren afgewogen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangen van de kinderen in de afweging had meegenomen en dat er voldoende zicht op overdracht naar Italië was, zoals vereist door de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.