ECLI:NL:RBDHA:2022:329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
NL22.253, NL22.254, NL22.255 en NL22.374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Dublinclaimanten en de beoordeling van de belangenafweging in gezinsverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in vier zaken betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaans gezin dat asiel heeft aangevraagd in Nederland. De eisers, bestaande uit een echtpaar en hun minderjarige kinderen, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hen op 5 januari 2022 in bewaring heeft gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 12 januari 2022, waarbij de eisers via een beeldverbinding aanwezig waren en bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris heeft kort na de zitting de maatregelen van bewaring opgeheven, maar de rechtbank ging ervan uit dat de eisers hun beroepen voortzetten met het oog op schadevergoeding.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden had voor de bewaring, waaronder het risico dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van eisers dat er onvoldoende gronden waren voor de bewaring en dat de belangen van de kinderen niet goed waren afgewogen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangen van de kinderen in de afweging had meegenomen en dat er voldoende zicht op overdracht naar Italië was, zoals vereist door de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.253, NL22.254, NL22.255 en NL22.374

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiser 1, V-nummer: [Nummer 1]

[Naam 2], eiseres 1, V-nummer: [Nummer 2]
en hun minderjarige kinderen
[Naam 3], eiser 2, V-nummer: [Nummer 3]
[Naam 4], eiseres 2, V-nummer: [Nummer 4]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij vier afzonderlijke besluiten van 5 januari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 januari 2022 om 09:30 uur op zitting behandeld in Breda. Eisers zijn verschenen via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding A.O. Madu. Eisers hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 12 januari 2022 om 13:34 uur heeft verweerder meegedeeld de maatregelen van bewaring op te heffen.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 1999, [Geb. datum 2] 1997, [Geb. datum 3] 2018 en [Geb. datum 4] 2020 en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 4 mei 2018 hebben eiser 1 en eiseres 1 in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluiten van 25 september 2018 heeft verweerder deze aanvragen niet in behandeling genomen omdat de autoriteiten van Italië daarvoor verantwoordelijk zijn. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 15 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen. Bij uitspraak van 10 augustus 2021 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, de beroepen ongegrond verklaard. De daartegen door eisers ingestelde hoger beroepen zijn niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 september 2021.
3. Op 5 januari 2022 om 07:51 uur zijn eisers staandegehouden in het asielzoekerscentrum te Almere. Zij zijn vervolgens overgebracht naar het detentiecentrum (gesloten gezinsvoorziening) te Zeist, waar zij om 10:49 uur in bewaring zijn gesteld nadat eiser 1 en eiseres 1 om 10:07 uur zijn gehoord. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat deze nodig waren omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor overdracht zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening), terwijl er een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken.
4. Hoewel verweerder de maatregelen van bewaring kort na de zitting heeft opgeheven, gaat de rechtbank ervan uit dat eisers de beroepen voortzetten met het oog op schadevergoeding.
5. Eisers voeren aan dat voor het opleggen van de maatregelen van bewaring onvoldoende gronden aanwezig waren. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
6. Ten aanzien van de grond 3a voeren eisers aan dat uit de omstandigheid dat zij bijna vier jaar geleden niet op de voorgeschreven wijze Nederland zijn binnengekomen niet kan worden afgeleid dat er een risico op onttrekken aan het toezicht bestaat. Dit raakt echter niet aan de feitelijke juistheid van het niet op voorgeschreven wijze Nederland binnenkomen, terwijl verweerder daarmee kan volstaan. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, rechtsoverweging 15.1. Daarnaast betwisten eisers de zware grond 3k en de beide lichte gronden niet. Er is dan ook geen aanleiding om de gronden van de maatregelen van bewaring onvoldoende te achten.
7. Vervolgens voeren eisers aan dat de verzwaarde belangenafweging, die volgens onderdeel A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vereist is bij het in bewaring stellen van gezinnen met minderjarige kinderen, niet deugdelijk is. Daarbij stellen zij dat de belangen van de kinderen ten onrechte niet voorop zijn gesteld door uitsluitend te overwegen dat zij een sociale eenheid vormen met hun ouders. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder daarnaast in de maatregelen van bewaring heeft overwogen dat de kinderen vanwege hun minderjarigheid niet in staat zijn om zelfstandig te beslissen over terugkeer naar Italië, dat zij niet diepgeworteld zijn in Nederland en dat zij naar verwachting met hulp van hun ouders een bestaan zullen kunnen opbouwen in Italië. Ook heeft verweerder ten tijde van de oplegging van de maatregelen kunnen overwegen dat de bewaring niet van onnodig lange duur zou zijn, aangezien de autoriteiten van Italië toestemming hebben gegeven voor overdracht en op 12 januari 2022 om 09:40 uur een vlucht was geboekt. Eisers hebben verder niet onderbouwd welke belangen voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om een andere afweging te maken. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. Ten slotte voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een zicht op overdracht binnen redelijke termijn. Daarbij wijzen zij erop dat zij eerder hebben geweigerd om een coronatest te ondergaan. Verweerder had daarom volgens eisers kunnen vermoeden dat de geplande overdracht op 12 januari 2022 om 09:40 uur niet door zou gaan. Deze vlucht is op 11 januari 2022 ook daadwerkelijk geannuleerd omdat eisers niet hebben meegewerkt aan een coronatest. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet had hoeven vooruitlopen op het al dan niet blijven weigeren van een coronatest en dat er ten tijde van de oplegging van de maatregelen voldoende zicht op overdracht op redelijke termijn bestond gelet op de geplande vlucht op 12 januari 2022.
9. Ter zitting is nog gesproken over de vraag of verweerder in dit geval vanwege het weigeren van de coronatest mocht aannemen dat sprake is van verzet zoals bedoeld in onderdeel A5/2.4 van de Vc, zodat de inbewaringstelling langer dan twee weken had mogen duren, en over de vraag of de inbewaringstelling reeds hierdoor zes weken had mogen duren gelet op het bepaalde in artikel 28 van de Dublinverordening. Omdat de maatregelen van bewaring kort na de zitting zijn opgeheven, behoeft dit geen verdere bespreking meer.
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen ongegrond;
 wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.