ECLI:NL:RBDHA:2022:3305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
SGR 21/8177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen een Duitse Widerspruchsbescheid

In deze zaak heeft eiseres op 9 augustus 2021 beroep ingesteld tegen een Widerspruchsbescheid van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen, dat op 30 april 2021 was genomen. De rechtbank ontving het beroepschrift, maar heeft dit per abuis retour gestuurd naar eiseres. Eiseres heeft vervolgens op 23 december 2021 het beroep ingetrokken, maar dit ongedaan gemaakt tijdens een digitale zitting op 10 maart 2022, omdat de intrekking op een misverstand berustte. De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of zij bevoegd was om het beroep te behandelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zij evident onbevoegd is om het beroep tegen de Duitse Widerspruchsbescheid te behandelen. Dit is gebaseerd op het feit dat de rechtbank geen jurisdictie heeft over besluiten die zijn genomen onder Duits recht. De rechtbank heeft op grond van artikel 81 van Verordening (EG) nr. 883/2004 besloten het beroepschrift door te zenden naar het Sozialgericht te Münster, aangezien het beroepschrift tijdig was ingediend en de rechtbank geen bevoegdheid had om het beroep zelf te behandelen.

De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om een proceskostenvergoeding afgewezen, omdat zij zich onbevoegd heeft verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 4 april 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2022 in de zaak van

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien).

Procesverloop

Eiseres heeft op 9 augustus 2021 bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen een ‘Widerspruchsbescheid’ van de ‘Deutsche Rentenversicherung Westfalen’ van 30 april 2021, verzonden op 19 mei 2021.
Bij brief van 17 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift retour gestuurd, met daarop aangetekend de datum van ontvangst.
Met een e-mail van 9 december 2021 heeft eiseres op de retourzending gereageerd. Zij heeft daarbij een brief van het Sozialgericht Münster van 29 november 2021 gevoegd.
Bij brief van 20 december 2021 heeft de griffier gereageerd.
Per e-mail van 23 december 2021 heeft eiseres het beroep ingetrokken en daarbij het verzoek gedaan om haar een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Op 10 maart 2022 heeft een digitale zitting plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiseres de intrekking van haar beroep ongedaan gemaakt, omdat deze intrekking op een misverstand berustte. Op dezelfde dag heeft eiseres, zoals afgesproken ter zitting, nadere stukken afkomstig van het Sozialgericht Münster ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. Het door eiseres bij deze rechtbank ingediende beroepschrift heeft de rechtbank op
9 augustus 2021 ontvangen. Het beroep richt zich tegen een ‘Widerspruchsbescheid’ van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen van 30 april 2021, verzonden op 19 mei 2021. Onderaan dit ‘Widerspruchbescheid’ staat vermeld dat binnen drie maanden na bekendmaking van dit besluit een ‘Klage’ ingediend kan worden bij het ‘Sozialgericht Münster’. Verder staat vermeld dat de ‘Klage’ ook bij een overeenkomstige instantie in die betreffende lidstaat ingediend kan worden, nu eiseres woonachtig is in een lidstaat van de Europese Unie.
2. De rechtbank heeft de ontvangstdatum van het beroepschrift (9 augustus 2021) aangetekend op het beroepschrift. Door een fout van de rechtbank is het beroepschrift teruggezonden naar eiseres. Daarbij is opgemerkt dat de rechtbank niet bevoegd is om een beroep tegen een ‘Widerspruchsbescheid’ van de ‘Deutsche Rentenversicherung Westfalen’, inhoudende de handhaving van de weigering om aan eiseres een Duitse rente-uitkering toe te kennen, te behandelen. Verder is in de brief toegelicht dat er geen aanknopingspunt te vinden is voor het standpunt dat de doorzendplicht uit artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht zo ver strekt dat de rechtbank een beroepschrift naar een bevoegde Duitse rechterlijke instantie, in dit geval het Sozialgericht te Münster, moet doorzenden.
3.1.
Bij e-mail van 23 december 2021 heeft eiseres het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling.
3.2.
Ter zitting heeft eiseres de intrekking van het beroepschrift ongedaan gemaakt, omdat deze intrekking volgens eiseres berustte op een misverstand.
3.3.
Nu de intrekking van het beroepschrift ongedaan is gemaakt, kan de rechtbank overgaan tot de beantwoording van de vraag of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen.
4. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De rechtbank is namelijk evident niet bevoegd is om een beroep tegen een naar Duits recht tot stand gekomen ‘Widerspruchsbescheid’ van de ‘Deutsche Rentenversicherung Westfalen’, inhoudende de handhaving van de weigering om aan eiseres een Duitse rente-uitkering toe te kennen, te behandelen. Om die reden zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
5.1.
De rechtbank dient op grond van artikel 81 van Verordening (EG) nr. 883/2004 het beroepschrift door te zenden naar de bevoegde rechterlijke instantie in Duitsland, in dit geval het Sozialgericht te Münster. In artikel 81 van Verordening (EG) nr. 883/2004 is namelijk bepaald dat beroepschriften die ter uitvoering van de wetgeving van een lidstaat (hier: Duitsland) binnen een bepaalde termijn moeten worden ingediend bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van die lidstaat, ontvankelijk zijn indien zij binnen dezelfde termijn bij een overeenkomstige autoriteit, orgaan of rechterlijke instantie van een andere lidstaat (hier: Nederland) worden ingediend. Verder is in dit artikel bepaald dat de autoriteit, het orgaan of de rechterlijke instantie waarop aldus een beroep wordt gedaan, dergelijke beroepschriften onverwijld doet toekomen aan de bevoegde autoriteit, het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie van eerstbedoelde lidstaat (hier: Duitsland), hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten. Hierbij wordt de datum waarop de beroepschriften bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van de andere lidstaat zijn ingediend, beschouwd als de datum waarop deze zijn ingediend bij de autoriteiten, het orgaan of de rechterlijke instantie die bevoegd is hiervan kennis te nemen.
5.2.
In dit geval is het beroepschrift op 9 augustus 2021, en derhalve binnen de door de Deutsche Rentenversicherung Westfalen gestelde termijn van drie maanden na bekendmaking, bij deze rechtbank binnengekomen en dus ontvankelijk. De rechtbank zal daarom het beroepschrift, met de rechtbankstempel waaruit de datum van ontvangst blijkt, alsnog ter behandeling doorzenden naar het Sozialgericht Münster. Dat inmiddels bijna acht maanden zijn verstreken sinds de indiening van het beroep bij deze rechtbank, maakt niet dat eiseres geen belang meer zou kunnen hebben bij behandeling door de bevoegde Duitse rechter, alleen al omdat het hier blijkens het Widerspruchsbescheid gaat om een aanvraag om een Duitse rente-uitkering met ingang van 24 juli 2019.
6. Het door eiseres gedane verzoek tot een veroordeling in de proceskosten zal worden afgewezen, nu de rechtbank onbevoegd is het beroep te behandelen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
  • wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af;
  • bepaalt dat het beroepschrift, bij deze rechtbank ontvangen op 9 augustus 2021, zal worden doorgezonden aan het Sozialgericht Münster, Alter Steinweg 45, 48143 Münster, Bondsrepubliek Duitsland.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.