ECLI:NL:RBDHA:2022:3321
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag extra reiskostenvergoeding studiefinanciering voor Belgische student in Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een extra reiskostenvergoeding door een Belgische student die een beroepsopleiding in Nederland volgt. De eiser, die in België woont, had een aanvraag ingediend voor een extra reiskostenvergoeding voor de periode van 24 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, omdat de eiser volgens de reisplanner zijn onderwijsinstelling tijdig kon bereiken met het openbaar vervoer en ook na een onderwijsdag weer thuis kon komen.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat de eiser niet kon aantonen dat hij ten minste twaalf dagen per maand niet tijdig zijn onderwijsinstelling kon bereiken of na een onderwijsdag niet meer thuis kon komen. De door de eiser overgelegde reistijden toonden aan dat hij zowel 's ochtends als 's avonds zijn onderwijsinstelling tijdig kon bereiken. De rechtbank wees erop dat de lange reistijd en de noodzaak om te lopen niet relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag, volgens de Beleidsregel inzake aanvullende voorziening reisrecht.
Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de zus van de eiser een opleiding in België volgde en de reisvoorziening voor studenten in het buitenland verschilde van die voor studenten in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de keuze van de wetgever om aan studenten in Nederland een ov-jaarkaart te verstrekken in plaats van een geldsom, niet onredelijk was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.