ECLI:NL:RBDHA:2022:3337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
C/09/625351 / FA RK 22-977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over verplichte zorg en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2022 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoekschrift van een man, geboren in 1989 in Turkije, die een klacht indiende tegen de zorgverantwoordelijke en zorgaanbieder GGZ Rivierduinen. De klacht betrof de toepassing van verplichte zorg op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De verzoeker had op 18 juni 2021 een zorgmachtiging gekregen, die hem onder andere verplichtte tot het innemen van medicatie en opname in een accommodatie. De verzoeker stelde dat er geen noodzaak was voor de verplichte zorg, aangezien hij volledig meewerkte aan zijn ambulante behandeling en geen acute psychiatrische decompensatie vertoonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgverantwoordelijke niet naar behoren heeft gehandeld door onvoldoende informatie te vergaren over de actuele gezondheidstoestand van de verzoeker en geen overleg met hem te plegen voordat tot opname werd besloten. De rechtbank verklaarde de klacht tegen de beslissing tot opname gegrond en kende de verzoeker een schadevergoeding van €600,00 toe voor de onvrijwillige opname. De klacht tegen de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van medicatie werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/625351 / FA RK 22-977
Datum beschikking: 18 maart 2022
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 18 februari 2022 ingediende verzoekschrift van:

[de man]

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] , Turkije,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D. Poot te Leiden,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie GGZ Zuid-Holland-Noord (hierna: klachtencommissie) op 24 december 2021.
Als belanghebbende wordt aangemerkt de zorgaanbieder GGZ Rivierduinen en zorgverantwoordelijke [psychiater] .

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft ten aanzien van verzoeker op 18 juni 2021 een aansluitende zorgmachtiging verleend (op referte), met een geldigheidsduur tot en met 18 juni 2022.
In deze zorgmachtiging is bepaald dat bij wijze van verplichte zorg ten aanzien van verzoeker de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- toedienen van medicatie;
- verrichten medische controles;
- andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
Zorgverlener is zorgaanbieder GGZ Rivierduinen (hierna te noemen: zorgaanbieder); als zorgverantwoordelijke is bij de onderhavige beslissingen betrokken [psychiater] (hierna te noemen: zorgverantwoordelijke.
De zorgaanbieder heeft ten aanzien van verzoeker bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen getroffen:
- toedienen van medicatie, met ingang van 17 december 2021;
- opnemen in een accommodatie, met ingang van 17 december 2021.
De maatregel opnemen in de accommodatie is neergelegd in de beslissing van de zorgverantwoordelijke d.d. 18 december 2021.
De maatregel toedienen van medicatie is neergelegd in de beslissing van de zorgverantwoordelijke d.d. 24 december 2021.
De verplichte zorg is beëindigd op de ontslagdatum uit de accommodatie, zijnde 2 februari 2022.
Verzoeker heeft bij brief van 24 december 2021 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen voormelde beslissingen van de zorgverantwoordelijke. Daarbij heeft verzoeker de klachtencommissie ook verzocht om deze beslissingen op grond van artikel 10:5, eerste lid, Wvggz te schorsen.
De klachtencommissie (voorzitter) heeft het schorsingsverzoek op 24 december 2021 niet gehonoreerd, omdat zij van oordeel was dat uit de informatie van de geconsulteerde [geneesheer-directeur] niet blijkt van daartoe strekkende buitengewone omstandigheden.
De klachtencommissie heeft de klacht op 10 januari 2022 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft de rechtbank bij verzoekschrift verzocht de door hem ingediende klacht tegen de toepassing van verplichte zorg in de vorm van opname en in de vorm van dwangmedicatie alsnog gegrond te verklaren en hem ten laste van de zorgaanbieder een schadevergoeding van €3600,00 toe te kennen.
De zorgaanbieder heeft geen schriftelijk verweer gevoerd.
Op 15 maart 2022 is het verzoek ter zitting van deze rechtbank behandeld.
Daarbij zijn verschenen:
- verzoeker;
- de advocaat.
Namens de zorgaanbieder is, zonder daarover voorafgaand te hebben bericht, niemand ter zitting verschenen.
Bij navraag door de rechtbank na afloop van de zitting bij het secretariaat van Rivierduinen is te kennen gegeven dat de eerste kennisgeving en de zittingsoproep wél door Rivierduinen zijn ontvangen maar dat daar door een intern misverstand bij Rivierduinen geen gevolg aan is gegeven, waardoor er niemand ter zitting aanwezig was.

Standpunt verzoeker

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat voor de beide hem verleende vormen van verplichte zorg geen noodzaak bestond. Verzoeker werkte volledig mee aan zijn ambulante behandeling. Vanaf februari 2020 tot augustus 2021 werd de medicatie volledig in overleg met de behandelaren afgebouwd. In het najaar van 2021 heeft verzoeker meegewerkt aan het gaandeweg hervatten van de medicatie. Zonder enige waarschuwing vooraf werd verzoeker laat in de avond van 17 december 2021 door politie en ambulance opgehaald. Hij werd overgebracht naar de kliniek terwijl er geen sprake was van psychiatrische decompensatie en er geen sprake was van nadeel dat niet langer in het ambulante kader kon worden afgewend. De bewering van de zorgaanbieder dat verzoeker in de weken voor 17 december 2021 psychiatrisch decompenseerde en dat er in de thuissituatie dreiging en agressie van hem uitging, is onjuist. Zijn ambulante behandelaars hielden hem juist steeds voor dat hij stabiel was. Ook in de dagen vlak voor zijn opname werd door zijn behandelaars meegedeeld dat hij voldoende stabiel was om de ambulante behandeling in de thuissituatie voort te zetten. Verzoeker wist dan ook niet beter dan dat het goed ging. Er is op 17 december acuut ingegrepen met een dwangopname, louter op basis van de onjuiste niet bij verzoeker noch anderszins geverifieerde mededeling van zijn familie dat hij zijn broer een kopstoot zou hebben gegeven. Verzoeker heeft de verplichte toediening van (depot)medicatie moeten dulden, terwijl hij de medicatiegiften in het ambulante kader (aanvankelijk oraal, en vanaf december 2021 intramusculair) steeds vrijwillig aanvaarde.
In de beschikking waarbij de toen geldende zorgmachtiging voor verzoeker werd verleend, staat duidelijk dat de zorgverantwoordelijke ingevolge artikel 8:9 Wvggz pas kan beslissen verplichte zorg in te zetten nadat hij zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en met de betrokkene overleg heeft gevoerd over de voorgenomen beslissing. Dit alles heeft de zorgverantwoordelijke nagelaten. Er is niet gekeken naar de actuele gezondheidstoestand van verzoeker. Er is niet geprobeerd met verzoeker in contact te komen voor overleg, terwijl hij gewoon telefonisch bereikbaar was.
In de kliniek heeft verzoeker aanvankelijk vrijwillig medicatie ingenomen. Toen hij op 24 december bij de klachtencommissie een klacht indiende is hem dwangmedicatie aangezegd. Hij is pas op 2 februari 2022 uit de kliniek ontslagen. Daarom vraagt verzoeker de rechtbank hem ten laste van de zorgaanbieder een schadevergoeding toe te kennen van €3.600,00, zijnde 48 maal €75,00 voor iedere dag dat hij onvrijwillig opgenomen is geweest althans een zodanig bedrag als de rechtbank billijk en passend acht.

Beoordeling

De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
Voor het toepassen van verplichte zorg moet sprake zijn van ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis. De rechtbank stelt vast, mede gelet op de beschikking van 18 juni 2021 waarbij een aansluitende zorgmachtiging is verleend die kracht van gewijsde heeft, dat bij verzoeker sprake is van een psychische stoornis, te weten schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen en dat de psychische stoornis van verzoeker kon leiden tot ernstig nadeel. Ook ten tijde van de opname van verzoeker op 17 december 2021 was daarvan nog sprake. Vanuit de stoornis is sprake van een aanmerkelijk risico op ernstig nadeel, gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige materiële schade, ernstige immateriële schade, ernstige financiële schade, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang.
De rechtbank zal eerst het beroep tegen de verplichte toediening van depotmedicatie beoordelen
Medicatie
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting op 15 maart 2022 naar voren is gebracht, leidt de rechtbank af dat de toepassing van verplichte zorg in de vorm van medicatie proportioneel en noodzakelijk was ter afwending van het ernstig nadeel en is ingezet met het oog op het doel verzoeker lichamelijk en geestelijk te stabiliseren en zijn sociaal-maatschappelijk en psychiatrisch functioneren te bevorderen.
Niet is gebleken dat er minder bezwarende alternatieven waren. Verzoeker verzette zich vanaf het moment van het indienen van de klacht bij de klachtencommissie op 24 december 2021 tegen depotmedicatie. Medicamenteuze behandeling voor de stoornis van verzoeker is in zijn algemeenheid doelmatig gebleken en is conform de professionele standaard. Een opname alleen, zonder behandeling van de stoornis met medicatie, is niet toereikend om het ernstig nadeel af te wenden. De rechtbank vindt het volgende van belang. Vanaf eind februari 2020 tot augustus 2021 werd vanwege een stabiel niet-psychotisch toestandsbeeld en de wens daartoe van verzoeker, langzaam de medicatie afgebouwd tot nul. Vanaf september 2021 was sprake van toenemen psychotische klachten en werd opnieuw gestart met medicatie eerst oraal en vervolgend intramusculair. Behandeling met depotmedicatie van verzoeker is in het verleden evenredig en effectief gebleken om psychotische klachten snel te doen verbleken. Behandeling met depotmedicatie was ook ten tijde van het indienen van de klacht naar verwachting effectief; die medicatie kon psychotische klachten verminderen en de opnameduur bekorten.
Gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor de verplichte toediening van de medicatie ook in de vorm van depotmedicatie, waarbij de rechtbank tevens van oordeel is dat de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht zijn genomen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de klacht van verzoeker in zoverre ongegrond moet worden verklaard.
Opname
In de ten aanzien van verzoeker verleende zorgmachtiging is overwegen dat betrokkene heeft begrepen dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van een zorgmachtiging op grond van artikel 8:9 Wvggz pas kan beslissen tot het verlenen van de verschillende vormen van verplichte zorg waaronder opname nadat hij zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en met de betrokkene overleg heeft gevoerd over de voorgenomen beslissing. Verder is overwogen dat slechts tot opname zal worden overgegaan indien sprake is van decompensatie van het toestandsbeeld van betrokkene en/of het ernstig nadeel niet langer in het ambulante kader kan worden afgewend.
De klachtencommissie heeft geoordeeld dat bij de beslissing tot opname enkel kon worden afgegaan op de informatie die vanuit de omgeving van verzoeker werd verkregen gecombineerd met de eigen beoordeling van de betrokken ambulant behandelaars. Toen het besluit tot opname na de verontrustende berichten uit de omgeving op 17 december 2021 werd genomen, werden de opname en vervoersdiensten om verzoeker naar de opname-afdeling te brengen geregeld. Verzoeker was niet in de woning aanwezig noch was bekend waar hij zich bevond. De beslissing tot opname kon hem derhalve pas in de avonduren toen hij weer werd gesproken door medewerkers van Rivierduinen worden medegedeeld.
De beslissing is de dag nadien, op 18 december 2021, op schrift gesteld.
De klachtencommissie heeft geoordeeld dat hiermee is voldaan aan het ingevolge artikel 8:9, tweede en derde lid, van de Wvggz geldende vereiste van informatieverstrekking.
De klachtencommissie heeft zich niet, althans niet expliciet, uitgelaten over de ingevolge artikel 8:9, eerste lid Wvggz geldende vereisten.
Wat hier ook van zij, de rechtbank volgt de klachtencommissie niet in haar conclusie tot ongegrondverklaring van de klacht. De rechtbank is, anders dan de klachtencommissie, van oordeel dat de zorgverantwoordelijke zich niet naar behoren heeft vergewist van de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en zich onvoldoende heeft ingespannen om met verzoeker tot overleg te komen alvorens tot de opname te beslissen. De rechtbank stelt vast dat de zorgverantwoordelijke bij zijn beoordeling weliswaar het beloop voor opname heeft betrokken. Zo ontvingen de ambulante behandelaars vanaf september 2021 signalen vanuit de familie van toenemende psychotische klachten bij verzoeker, met mogelijk drugsgebruik als mogelijk uitlokkende factor, werden deze signalen ook gezien in de observaties en psychiatrische beoordeling van de behandelaars en sorteerde ophoging van de medicatie onvoldoende verbetering van het toestandsbeeld. Het kennelijke omslagpunt, te weten de enkele en eenzijdige mededeling van een familielid van verzoeker aan de behandelaars dat hij zijn broer een kopstoot had gegeven, hetgeen door verzoeker wordt ontkend, heeft aanleiding gegeven tot opname te beslissen. Er is voordien noch nadien, ook niet nadat verzoeker thuis arriveerde, niet geprobeerd, ook niet telefonisch, om tot overleg te komen met verzoeker.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het tegen de beslissing tot opname gerichte klachtonderdeel alsnog gegrond zal verklaren.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat een schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder van € 600,00, zijnde 8 maal €75,00 voor de periode van acht dagen die verzoeker tot aan het indienen van de klacht onvrijwillig opgenomen is geweest, op zijn plaats is.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart de klacht tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke tot het verlenen van verplichte zorg d.d. 18 december 2021 gegrond;
legt de zorgaanbieder op de verplichting tot het voldoen van een schadevergoeding van € 600,00 aan verzoeker;
verklaart de klacht tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke tot het verlenen van verplichte zorg d.d. 24 december 2021 ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.M. Engbers, rechter, bijgestaan door B.M. Muller-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 maart 2022.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.