ECLI:NL:RBDHA:2022:3371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
C09/616528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een co-ouderschapsregeling na relatiebeëindiging

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 maart 2022, wordt een verzoek behandeld van een vrouw om de hoofdverblijfplaats van haar kinderen bij haar vast te stellen en om kinderalimentatie te verhogen. De ouders, die sinds oktober 2020 uit elkaar zijn, hebben samen drie minderjarige kinderen. De vrouw verzoekt om de inschrijving van de kinderen op haar adres en om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 400,- per kind per maand, zolang de man niet meewerkt aan het verkrijgen van het kindgebonden budget. De man verzet zich tegen de verzoeken, maar de rechtbank oordeelt dat de vrouw recht heeft op de gevraagde aanpassingen.

De rechtbank stelt vast dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen en dat er eerder afspraken zijn gemaakt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De vrouw heeft aangegeven dat de man onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan de inschrijving van de kinderen op haar adres. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn, met terugwerkende kracht tot 20 mei 2021. Daarnaast wordt de man veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van de beschikking mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van de kinderbijslag en de inschrijving van de kinderen bij de gemeente.

De rechtbank oordeelt verder dat de man een kinderalimentatie van € 250,- per maand per kind moet blijven betalen, en dat de vrouw recht heeft op een verhoging van de kinderalimentatie naar € 400,- per kind per maand zolang de man niet meewerkt aan het verkrijgen van het kindgebonden budget. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en beide partijen dragen hun eigen proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-5507
Zaaknummer: C/09/616528
Datum beschikking: 10 maart 2022

Gezagsuitoefening en alimentatie

Beschikking op het op 26 [geboortedatum 2] 2021 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. R.P. Heeren te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 30 augustus 2021 met bijlage van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift;
  • het aanvullend verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 31 januari 2022 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 1 februari 2022 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 8 februari 2022 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 8 februari 2022 met bijlagen van de zijde van de man.
Op 10 februari 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat;
  • mw. [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming te ’s-Gravenhage (hierna: de Raad).
Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt - na aanvulling van haar verzoeken - te bepalen dat:
  • de
  • met ingang van 1 augustus 2021 de
€ 400,- per kind per maand wordt gesteld, zolang de man niet heeft meegewerkt aan het door de vrouw ontvangen van het kindgebonden budget en op € 250,- per kind per maand vanaf de datum dat zij het kindgebonden budget voor de kinderen ontvangt;
- de man op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) wordt veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat de man zich niet aan deze veroordeling houdt, mee te werken aan, en alles te doen en niets na te laten om:
1. de
tenaamstelling van het aanvragerschap van de kinderbijslagbij de Sociale Verzekeringsbank voor de kinderen op de naam van de vrouw te zetten per 20 mei 2021, door daartoe het wijzigingsformulier, al dan niet digitaal, op die wijze in te vullen;
2. mee te werken aan de wijziging van de inschrijving van de kinderen van het adres van de man naar het adres van de vrouw per 20 mei 2021 in de
Basisregistratie Personenvan de gemeente [woonplaats Y en X] door daartoe het inschrijvingsformulier, al dan niet digitaal, op die wijze in te vullen;
3. de
wijziging van de contracten met de kinderopvang terug te draaienen te corrigeren, inhoudende dat de contracten in verband met de opvang van de kinderen volledig op naam van de vrouw worden gesteld met ingang van 20 mei 2021 en daartoe aan de kinderopvang opdracht te geven alle contracten op naam van de vrouw te stellen per 20 mei 2021;
4. ervoor te zorgen dat de Belastingdienst het
kindgebonden budgetvanaf
20 mei 2021 aan de vrouw zal voldoen, al dan niet door middel van het ondertekenen van een volledig en juist formulier, dan wel te bepalen dat de vrouw met ingang van 20 mei 2021 het volledige kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop voor alle kinderen ontvangt en dat de reeds als voorschotten betaalde kinderopvangtoeslag niet terug te vorderen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond.
  • Zij zijn samen de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Partijen hebben sinds hun uiteengaan in oktober 2020 door middel van meerdere gesprekken en onderlinge overleggen en met ondersteuning van Jeugdzorg getracht om tot overeenstemming te komen over de (financiële) afwikkeling van hun relatie en om heldere afspraken te maken aangaande de kinderen.
  • In een e-mailbericht van 11 januari 2021 van mr. Heeren aan mr. Balkenende staat – voor zover relevant - :
  • Op 19 maart 2021 hebben partijen bij deze rechtbank een kort geding gevoerd en afspraken gemaakt over een co-ouderschapsregeling met birdnesting. Ook hebben zij toen afspraken gemaakt over een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie. In deze procedure heeft de man als productie 3 een concept ouderschapsplan ingediend, waarin als afspraak staat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben en [minderjarige 3] bij de vader, en waarbij de kinderen ook zo zullen worden ingeschreven in de basisregistratie personen.
  • In een e-mailbericht van 15 april 2021 van mr. Heeren aan mr. Balkenende heeft mr. Heeren het volgende geschreven:
  • Met ingang van 20 mei 2021 woont de vrouw op een eigen adres. De vrouw heeft deze adreswijziging op 28 juni 2021 digitaal aan de gemeente [woonplaats Y en X] doorgegeven.
  • Op dit moment staan de drie kinderen bij de man ingeschreven.

Beoordeling

Wat er speelt
De relatie van partijen is rond oktober 2020 tot een einde gekomen. Sindsdien hebben zij uitgebreid overleg gevoerd over de gevolgen van de beëindiging van hun relatie. Er zijn diverse voorstellen over en weer gedaan en daarbij is meermalen een ouderschapsplan opgesteld. Op meerdere momenten lijken partijen, blijkens de overgelegde correspondentie en stukken, overeenstemming te hebben bereikt over het volgende:
  • inschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw op haar adres;
  • inschrijving van [minderjarige 3] op het adres van de man.
Deze afspraak, die blijkens een e-mailbericht van 11 januari 2021 mondeling is gemaakt, is niet in een ondertekend ouderschapsplan vastgelegd. Partijen hebben verdere gesprekken gevoerd en daarin kwam naar voren dat de vrouw graag voor alle drie de kinderen het kindgebonden budget en de overige toeslagen zou willen ontvangen, omdat dit het meeste zou opleveren. De man heeft blijkens de stukken hieraan mee willen werken onder de voorwaarde dat (om emotionele redenen) alle kinderen bij hem ingeschreven zouden blijven staan.
Ter zitting hebben beide partijen en hun advocaten uitgebreid toelichting gegeven op wat er volgens hen speelt en hoe zij aankijken tegen de voorliggende verzoeken. Daarbij is gebleken dat de kinderen op dit moment via een co-ouderschapsregeling om en om bij beide ouders verblijven en dat de zorgverdeling goed loopt. Ook voldoet de man een kinderalimentatie aan de vrouw van € 250,- per maand per kind.
Wat nog in geschil is tussen partijen, is de afronding van hun afspraken over de financiële zaken rondom de kinderen, waaronder de inschrijving van de kinderen in de basisadministratie, bij de Sociale Verzekeringsbank en bij de kinderopvang.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw haar wens, dat zij ook toeslagen en kindgebonden budget voor [minderjarige 3] zou ontvangen, niet langer handhaaft en dat zij wenst dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar worden ingeschreven. De man heeft zich hier ter zitting niet tegen verzet. Hij heeft echter aangegeven dat, als deze afspraak over de hoofdverblijfplaats van de kinderen vanaf nu zal worden nagekomen, de vrouw van haar kant ook alle overige financiële afspraken moet nakomen. Deze afspraken zien met name op de verdeling van de gezamenlijke woning. Over de verdeling van de woning – en mogelijke verdere financiële zaken ter afwikkeling van de relatie van partijen – heeft de vrouw een procedure aanhangig gemaakt bij Team Handel van deze rechtbank. De man wenst het ouderschapsplan (zoals gehecht aan de e-mail van 11 januari 2021) pas te ondertekenen als daarmee ook de procedure bij Team Handel wordt ingetrokken. Ter zitting is over dit plan gesproken als over het ouderschapsplan van 15 april 2021.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt op alle punten. In de verschillende voorstellen zat ook een package deal. Deze is niet onverkort nagekomen en geformaliseerd, zodat het nu op de weg van partijen ligt om de kindgerelateerde vraagstukken in deze procedure voor te leggen / te regelen en het debat over de overige financiële geschillen bij Team Handel te voeren.
Ter zitting is gebleken dat de man zich materieel niet langer verzet tegen het bepalen van de hoofdverblijfplaats en de inschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw. Dit is bovendien al in januari 2021 tussen partijen overeengekomen. De vrouw wenst op haar beurt niet langer het kindgebonden budget voor [minderjarige 3] te ontvangen. Namens de vrouw is onweersproken gesteld dat zij, in afwijking van het advies van haar advocaat, destijds akkoord is gegaan met een voor haar zeer nadelige vermogensrechtelijke regeling, evenwel in de veronderstelling dat alles op dat moment ineens zou worden afgewikkeld. Namens de vrouw is erop gewezen dat is gebleken dat aan die laatste voorwaarde niet is voldaan. Zij acht zich daarom in redelijkheid niet langer aan de afspraak met betrekking tot de verdeling gebonden. Over de verdeling is bij het Team Handel van deze rechtbank een aparte procedure aanhangig gemaakt, waarin op lange termijn een pro formadatum is bepaald. Zoals ter zitting besproken zal de man in deze procedure bij het Team Handel zijn standpunt over de vermogensrechtelijke afwikkeling en de gebondenheid van de vrouw aan eerdere afspraken naar voren kunnen brengen, waarna daaromtrent een inhoudelijke beslissing zal kunnen worden gegeven. De man zal dus in die procedure in zoverre ‘het volle pond’ kunnen krijgen, terwijl de vrouw nu financieel zal worden benadeeld en ernstig in de problemen zal (kunnen) komen als de partijafspraak betreffende de hoofdverblijfplaats en de inschrijving niet wordt geëffectueerd. Met name worden geschillen met de Belastingdienst verwacht. Bij deze stand van zaken handelt de man onrechtmatig jegens de vrouw, want in strijd met een op hem rustende ongeschreven zorgvuldigheidsnorm als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), door niet nu al zijn medewerking aan de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de dienovereenkomstige inschrijving op het adres van de vrouw te verlenen.
Wat betekent dit voor de voorliggende verzoeken?
Hoofdverblijfplaats van de kinderen
De rechtbank begrijpt het voorliggende verzoek van de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen aldus, dat zij alleen nog wenst dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar de hoofdverblijfplaats zullen hebben.
Dit verzoek zal als op de wet gegrond, niet weersproken en in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden toegewezen. Ten aanzien van de ingangsdatum overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn het er feitelijk over eens dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met terugwerkende kracht tot
20 mei 2021 hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zouden hebben. Partijen zijn aan deze afspraak gebonden. De rechtbank kan dit echter niet met terugwerkende kracht beslissen, maar enkel vanaf heden. Dit leidt tot de navolgende beslissing.
Voor zover de vrouw haar verzoek tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 3] bij haar handhaaft, zal dit verzoek in het licht van de tussen partijen geldende mondelinge afspraken worden afgewezen.
Kinderalimentatie
Voldoende gebleken is dat in het proces-verbaal van 19 maart 2021
voorlopigeafspraken betreffende de kinderalimentatie zijn neergelegd. Vast staat dat de man op dit moment een kinderalimentatie van € 250,- per maand per kind aan de vrouw voldoet, door deze bedragen op de kindrekening te storten. Partijen hebben dit bedrag in onderling overleg afgesproken. In rechte is nog geen definitieve kinderalimentatie vastgesteld. De vrouw beschikt nog niet over een executoriale titel, zodat de rechtbank haar zal ontvangen in haar verzoek.
Het verzoek van de vrouw komt er op neer dat de man moet worden gebonden aan hun eerdere alimentatieafspraak. Zij heeft daaraan gekoppeld een verhoging die ziet op het niet kunnen verkrijgen van het kindgebonden budget.
De man heeft het verzoek om kinderalimentatie tot een bedrag van € 400,- per maand weersproken aldus dat het de eigen keuze is van de vrouw, als zij haar recht op het kindgebonden budget voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet doet gelden. De behoefte van de kinderen aan deze bijdrage is dus niet in geschil. En ook niet dat de vrouw € 150,- per maand aan kindgebonden budget misloopt als zij dit niet kan aanvragen. In dit geval is verder sprake van een wijziging van omstandigheden doordat partijen bij het maken van de afspraak ervan uit zijn gegaan dat de vrouw dit kindgebonden budget zou kunnen aanvragen en dit door toedoen van de man nog niet mogelijk was. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen.
Zolang de vrouw niet als aanvrager van de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geldt, kan zij geen aanspraak maken op het kindgebonden budget voor hen. Partijen zijn, gelet op hun afspraken, gehouden er samen voor te zorgen dat de vrouw op zeer korte termijn, en waar mogelijk met terugwerkende kracht, aanvrager wordt van de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodat zij ook haar aanspraak op het kindgebonden budget kan realiseren. De man heeft niet gesteld dat de vrouw zelf deze aanvraag niet heeft gerealiseerd ondanks dat hij daaraan wel heeft meegewerkt. Dit ligt, gelet op de financiële positie van de vrouw, overigens ook niet voor de hand. Zolang deze wijziging van de aanvraag bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna ook: SVB) niet is gerealiseerd, kan de vrouw hierom conform haar verzoek aanspraak maken op € 400,- kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Overigens zal de vrouw vanzelfsprekend harerzijds geen aanspraak mogen maken op het kindgeboden budget voor [minderjarige 3] .
De kinderbijdrage zal, nu dit is verzocht, als na te melden in het dictum van deze beslissing worden vastgelegd.
Overige verzoeken op de voet van artikel 1: 253a BW
Ontvankelijkheid vrouw
Op de voet van artikel 1: 253a, eerste lid, BW kunnen ouders of één van hen geschillen aan de rechtbank voorleggen omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind of de kinderen voorkomt.
Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat de wet geen eisen aan de aard of de ernst van het geschil. Er worden diverse voorbeelden van geschillen opgesomd waaronder de verblijfplaats van de kinderen, de kosten van verzorging en opvoeding enz. Gelet op de brede uitleg die aan het begrip ‘geschil’ wordt gegeven door de wetgever, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw in haar aanvullende verzoeken kan worden ontvangen.
Kinderbijslag
Uit de algemene informatie op de website van de SVB, zoals daarvan in dit geding is gebleken, volgt dat de ouder waar een kind staat ingeschreven de kinderbijslag ontvangt. Als ouders uit elkaar gaan en er is sprake van co-ouderschap, dan is het aan de ouders om samen af te spreken hoe zij de betaling van de kinderbijslag tussen hen beiden willen verdelen. Als de ouders hierover geen afspraak maken, dan krijgt ieder de helft van de kinderbijslag.
Uit artikel 2 van het ouderschapsplan van 15 april 2021 blijkt dat partijen hebben afgesproken dat de kinderbijslag waar de vader en moeder recht op hebben zal worden ontvangen op de gezamenlijke rekening van de ABN Amro bank.
Teneinde alle onduidelijkheid tussen de ouders te voorkomen, en in het licht van hun afspraken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat de ouder waar het kind staat ingeschreven de kinderbijslag zal aanvragen voor dat kind. Dat betekent dat de vrouw gerechtigd is om de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te vragen en de man die voor [minderjarige 3] .
De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen mee te werken aan de wijziging van de gegevens bij de SVB ten aanzien van de aanvraag van de kinderbijslag.
Op grond van de afspraak in het ouderschapsplan van 15 april 2021 dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, had de man vanaf die datum mee moeten werken aan de wijziging van de tenaamstelling van de aanvrager van kinderbijslag bij de SVB. In het kader van deze procedure is echter niet gesteld of gebleken dat de vrouw door dit nalaten schade heeft geleden omdat er geen kinderbijslag zou zijn ontvangen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank acht dit ook onwaarschijnlijk gelet op de door partijen gemaakte betaalafspraak betreffende de kinderbijslag (uitbetaling op de gezamenlijke rekening). Dit maakt dat de rechtbank het verzoek tot wijziging van de tenaamstelling van de aanvrager van kinderbijslag eerst per heden zal toewijzen en de man daar vanaf nu op eerste verzoek zijn medewerking aan dient te verlenen.
Aan de medewerking van de man zal een dwangsom worden verbonden, welke dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.
Inschrijving in de gemeente basisadministratie (brp)
Partijen waren het er over eens dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zouden hebben. Dit had al lang geëffectueerd kunnen zijn. De man heeft onrechtmatig gehandeld door niet mee te werken aan de wijziging van inschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar het adres van de vrouw. De rechtbank zal hierom, op verzoek van de vrouw, de man veroordelen tot het meewerken aan inschrijving van de kinderen op het adres van de vrouw, voor zover de gemeente dat toelaat per 20 mei 2021, doch in ieder geval per heden, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Contracten met de kinderopvang en kinderopvangtoeslag
De vrouw heeft aan al haar verzoeken ten grondslag gelegd dat het co-ouderschap tussen partijen niet functioneert omdat er tussen hen als ouders geen overleg mogelijk is. Ten aanzien van de kinderopvang heeft de man volgens de vrouw eenzijdig contracten gewijzigd waardoor de opvang die de vrouw contractueel had (deels) is komen te vervallen.
Co-ouderschap brengt met zich dat ouders gezamenlijk beslissingen nemen aangaande de kinderen. Als één van de ouders een gezamenlijk contract eenzijdig en zonder vooroverleg wijzigt, zoals de vrouw onweersproken heeft gesteld, is dat niet alleen in strijd met het contractenrecht maar ook in strijd met het gezagsrecht van de andere ouder. Beide partijen dienen in hun gezagsbeslissingen actief rekening te houden met de ander, die ook gezagsouder is.
Tussen partijen is de zorgverdeling niet in geschil. Op basis van deze zorgverdeling, die zodanig gelijk is dat sprake is van co-ouderschap, dienen beide ouders zelf een contract te sluiten met de kinderopvang over de door ieder van hen af te nemen uren kinderopvang. Vervolgens kunnen beide partijen, op basis van het co-ouderschap en de aangevraagde uren kinderopvang zelf kinderopvangtoeslag aanvragen bij de belastingdienst. Deze kinderopvangtoeslag geldt per ouder voor de opvanguren die zij zelf betalen. Voor de hoogte van de kinderopvangtoeslag per ouder maakt het niet uit of de kinderen staan ingeschreven op het adres van de man of de vrouw. Ieder van hen kan volgens de site van de belastingdienst, zoals daarvan in dit geding is gebleken, voor het eigen deel van de opvangkosten een toeslag aanvragen.
Voor het wijzigen van contracten met de kinderopvang is de medewerking van een derde partij, de kinderopvang, nodig. Onbekend is op die instantie hiertoe bereid is. Het is bovendien aan de vrouw om haar eigen contract met de kinderopvang te sluiten voor de uren dat zij behoefte heeft aan kinderopvang voor alle drie de kinderen en aan de man om het zijne te doen voor de uren dat hij behoefte heeft aan kinderopvang. Het verzoek de man te veroordelen de wijziging van de contracten met de kinderopvang terug te draaien en te corrigeren, inhoudende dat de contracten in verband met de opvang van de kinderen volledig op naam van de vrouw worden gesteld met ingang van 20 mei 2021 en daartoe aan de kinderopvang opdracht te geven alle contracten op naam van de vrouw te stellen per 20 mei 2021 zal dus worden afgewezen.
Na het sluiten van de contracten kunnen beide partijen zelf een aanvraag indienen bij de belastingdienst voor kinderopvangtoeslag over de uren die zij zelf afnemen bij de kinderopvang. De vrouw heeft voor de aanvraag van deze kinderopvangtoeslag niet de medewerking van de man nodig, aangezien het uren betreft die voor haar rekening komen. Het verzoek om de man te veroordelen mee te werken aan het betalen van de kinderopvangtoeslag aan haar, zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen. Dit laat onverlet dat het aanbeveling verdient dat partijen over hun aanvraag kinderopvangtoeslag met elkaar communiceren om misverstanden te voorkómen.
Kindgebonden budget
Uit de algemene informatie op de website van de Belastingdienst, zoals daarvan in dit geding is gebleken, volgt dat de ouder die de kinderbijslag op zijn naam heeft bij de SVB, ook het kindgebonden budget krijgt. Als partijen willen dat de andere ouder het kindgebonden budget krijgt, zullen ze eerst aan de SVB moeten doorgeven op welke naam de kinderbijslag moet komen. Aan die ouder zal dan het kindgebonden budget worden uitbetaald. Ten aanzien van co-ouders geldt het volgende.
“Krijgt u als co-ouder al allebei een deel van de kinderbijslag uitbetaald? Dan krijgt toch maar 1 van u het kindgebonden budget. Dit wordt uitbetaald aan de ouder die als ‘aanvrager van de kinderbijslag’ geregistreerd staat. Ook dat kunt u bij de SVB nog laten aanpassen.”
De vrouw wenst met terugwerkende kracht tot 20 mei 2021 aanspraak te kunnen maken op het kindgebonden budget. Aangezien zij in ieder geval per heden bij de SVB zal staan ingeschreven als aanvrager van de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , kan zij in ieder geval vanaf heden daadwerkelijk aanspraak maken op het kindgebonden budget voor deze twee kinderen.
Of partijen de aanvrager van de kinderbijslag met terugwerkende kracht bij de SVB kunnen regelen, is binnen het bestek van deze procedure onduidelijk gebleven. In het kader van de kinderalimentatie is er compensatie voor door de vrouw gederfd kindgebonden budget over de periode dat zij vanaf 1 augustus 2021 niet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft ontvangen. Het is aan partijen om samen bij de SVB te informeren of wijziging van de aanvrager met terugwerkende kracht mogelijk is. Omdat niet duidelijk is of dit mogelijk is en in verband met de compensatie voor misgelopen kindgebonden budget via de kinderalimentatie, zal de rechtbank de man niet veroordelen tot medewerking aan deze wijziging met terugwerkende kracht. Wel wordt de man in deze beschikking al veroordeeld om mee te werken dat de vrouw per ommegaande als aanvrager van de kinderbijslag zal worden geregistreerd bij de SVB zodat de vrouw vanaf nu ook aanspraak kan maken op het kindgebonden budget voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Omdat de aanvraag van het kindgebonden budget verloopt door middel van het laten registreren van de juiste aanvrager van de kinderbijslag, heeft de vrouw geen belang bij een afzonderlijke beslissing ten aanzien van de aanvraag van het kindgebonden budget. Haar verzoek hieromtrent zal dan ook worden afgewezen.
Terugbetaling voorschotten kinderopvangtoeslag
Omdat het aanvullende verzoek van de vrouw onder III en IV wordt afgewezen, komt de rechtbank toe aan het onder V verzochte. Daar wordt verzocht in goede justitie te beslissen zodanig dat de vrouw met ingang van 20 mei 2021 het volledige kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop voor alle kinderen zal ontvangen en dat de reeds als voorschotten betaalde kinderopvangtoeslag niet wordt teruggevorderd.
Ten aanzien van de terugvordering door de belastingdienst van reeds betaalde voorschotten is de rechtbank niet bevoegd beslissingen te nemen. Het is aan de belastingdienst om te bepalen of is voldaan aan de regels voor het uitkeren van een voorschot of niet. In het geval partijen het daarmee niet eens zijn dienen zij daartoe (uiteindelijk) de bestuursrechter te adiëren.
Hierom zal het voorwaardelijke verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden afgewezen. Ten aanzien van [minderjarige 3] liggen deze verzoeken voor afwijzing gereed omdat [minderjarige 3] bij de man blijft ingeschreven en de man de aanvrager van de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor [minderjarige 3] zal zijn.
Raadsonderzoek
Uit het dossier en verhandelde ter zitting zijn geen zorgen over het welzijn van de kinderen naar voren gekomen die maken dat er een raadsonderzoek geïndiceerd is. De kinderen ontwikkelen zich volgens beide ouders goed en zij hebben regelmatig contact met hun beide ouders. Voor een raadsonderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding.
Proceskosten
De man heeft de rechtbank verzocht de proceskosten te compenseren, in die zin dat de rechtbank zal bepalen dat beide partijen de eigen proceskosten dragen. Dit verzoek zal, nu het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, als op de wet gegrond aldus worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 1] , en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
met ingang van heden de
hoofdverblijfplaatsbij de vrouw zullen hebben;
veroordeelt de man om met ingang van 1 augustus 2021 een
kinderbijdragete voldoen van:
  • € 400,- per maand voor [minderjarige 1] en voor [minderjarige 2] zolang de man niet heeft meegewerkt aan het door de vrouw ontvangen van het kindgebonden budget voor deze kinderen en vanaf het moment dat zij het kindgebonden budget voor hen ontvangt een bedrag van € 250,- per kind per maand;
  • € 250,- per maand voor [minderjarige 3] ;
veroordeelt de man om binnen zeven dagen na de betekening van deze beschikking mee te werken aan, alles te doen en niets na te laten om dat administratief te doen verwerken door de Sociale Verzekeringsbank in verband met de
kinderbijslag, de tenaamstelling van het aanvragerschap van de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op naam van de vrouw te stellen, door daartoe het wijzigingsformulier, al dan niet digitaal, op die wijze in te vullen,
bij gebreke waarvan de man een dwangsom verbeurte van € 250,- per dag dat hij zich na voormelde termijn van zeven dagen na betekening niet aan deze veroordeling houdt, met een maximum van € 25.000,-;
veroordeelt de man om binnen zeven dagen na de betekening van deze beschikking mee te werken aan, alles te doen en niets na te laten om dat administratief te doen verwerken door de gemeente [woonplaats Y en X] , de
inschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op het adres van de vrouw in de basisregistratie personen, door daartoe het inschrijvingswijzigingsformulier al dan niet digitaal in te vullen, waarbij voor zover de gemeente dat althans toelaat de inschrijving moet zijn per 20 mei 2021, doch in ieder geval met ingang van heden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat de man hiermee na voormelde termijn van zeven dagen na betekening in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat beide partijen elk de eigen proceskosten dragen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, rechter, in tegenwoordigheid
van mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van 10 maart 2022.