ECLI:NL:RBDHA:2022:3431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/5359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na ingetrokken besluit in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding na een ingetrokken besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid, welke was afgewezen. Na bezwaar werd het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep instelde. De staatssecretaris vroeg om aanhouding van de behandeling, welke door de rechtbank werd toegewezen. Later trok de staatssecretaris het bestreden besluit in, maar weigerde de proceskosten te vergoeden. Verzoekster trok haar beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris door het intrekken van het besluit aan verzoekster was tegemoetgekomen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een weigering van de proceskostenvergoeding rechtvaardigden. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 759,- en veroordeelde de staatssecretaris tot betaling hiervan. De uitspraak werd gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en openbaar gemaakt op 5 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5359

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie -of gezinslid’ afgewezen.
Het hiertegen door verzoekster gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 augustus 2021 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 15 december 2021 heeft verweerder verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Dit verzoek is toegewezen door de rechtbank.
Bij brief van 30 december 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Verweerder heeft daarbij kenbaar gemaakt dat hij geen aanleiding ziet om de proceskosten van eiseres te vergoeden.
Verweerder heeft bij besluit van 6 januari 2022 het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard.
Bij brief van 9 januari 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken met een gelijktijdig verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft bij brief van 2 februari 2022 gereageerd.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank – bij afzonderlijke uitspraak en met toepassing van artikel 8:75 – een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het bestreden besluit in te trekken aan verzoekster is tegemoetgekomen. Dit brengt met zich dat verweerder in beginsel gehouden is om de door verzoekster gemaakte proceskosten te vergoeden. Dit zou alleen anders zijn wanneer er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de noodzaak van verzoekster om beroep in te stellen uitsluitend aan haar eigen handelwijze te wijten is. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Daarbij betrekt de rechtbank dat het in dit geval in de rede had gelegen om verzoekster in de bezwaarfase te horen over de door haar overgelegde documenten en verrichte inspanningen om aan het paspoortvereiste te voldoen. De rechtbank ziet dan ook voldoende aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
3. Deze door verzoekster gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 759,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.
4. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling dienaangaande niet nodig is en daarom achterwege blijft.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 5 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.