ECLI:NL:RBDHA:2022:3544
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen afwijzing verblijfsvergunning aanvragen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022, hebben eisers, een vader en zijn zoon, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van bezwaar niet tijdig zijn ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 6 april 2022 behandeld, waarbij eisers aanwezig waren met hun gemachtigde, mr. E. de Jong, en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en mr. [A].
Eiser 1, de vader, heeft sinds 26 juni 2009 in Nederland gewerkt en heeft voor het aflopen van zijn status een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor hemzelf en zijn zoon. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding van eisers niet verschoonbaar is, ondanks hun argument dat zij door een verkeerde lezing van een brief dachten dat zij meer tijd hadden om de gronden in te dienen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de beroepen ongegrond zijn. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eisers hebben de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens zijn met de uitspraak.