ECLI:NL:RBDHA:2022:3550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/5220 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, maar de rechtbank had op 11 november 2021 geoordeeld dat de gronden van beroep niet tijdig waren ingediend. De opposant stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij de gronden al had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheid geen reden was om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de opposant en zijn gemachtigde was om tijdig de gronden in te dienen.

Tijdens de behandeling van het verzet op 6 april 2022 heeft de rechtbank enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde dat de opposant niet had betwist dat de gronden te laat waren ingediend en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5220 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 op het verzet van

[opposant], opposant

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Arslan).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) van 9 augustus 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 11 november 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 6 april 2022 op zitting behandeld. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A]. Ook was mr. [B] namens de staatssecretaris aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb [1] biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat binnen de gestelde termijn geen gronden van beroep zijn ingediend. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan overschrijding van de termijn voor het herstellen van het verzuim verschoonbaar moet worden geacht.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant erkent dat hij de gronden van beroep te laat heeft ingediend. Hij was in de veronderstelling dat hij de gronden al had ingediend en na contact met de rechtbank heeft hij alsnog gronden ingediend. Na het indienen van de gronden heeft de rechtbank het beroep buiten zitting niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank was hiertoe niet verplicht en had bij opposant na moeten vragen waarom hij de gronden te laat heeft ingediend, aldus opposant.
4. De rechtbank stelt vast dat opposant niet heeft betwist dat de gronden van beroep te laat zijn ingediend. Opposant heeft aangevoerd dat hij dacht dat de gronden al waren ingediend en dat hij er later achter kwam dat dit niet het geval was. Deze enkele omstandigheid is geen reden om het niet tijdig indienen van de beroepsgronden verschoonbaar te achten. Het is de verantwoordelijkheid van (de gemachtigde van) opposant om tijdig de beroepsgronden in te dienen. De rechtbank stelt vast dat opposant geen andere omstandigheden heeft aangevoerd die reden zijn voor het te laat indienen van de gronden.
4.1
De stelling van opposant dat de rechtbank niet verplicht was het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en opposant had moeten navragen waarom de gronden te laat zijn ingediend, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank kan het beroep niet-ontvankelijk verklaren als het beroepschrift geen gronden bevat [2] en de indiener gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen. Opposant is bij brief van 3 september 2021 een verzuimtermijn geboden van vier weken voor het indienen van de gronden. De rechtbank was niet verplicht om bij opposant na te gaan waarom de gronden nog niet of te laat waren ingediend. De rechtbank merkt hierbij nog op dat opposant in de alsnog ingediende beroepsgronden ook geen reden heeft gegeven voor de termijnoverschrijding.
5. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 november 2021. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb.