ECLI:NL:RBDHA:2022:3552
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot rechtmatig verblijf
Op 15 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, nadat verweerder op 6 november 2020 had vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. Dit besluit werd bevestigd door een bestreden besluit van 21 januari 2021, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond werd verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, nu het beroep van verzoeker inmiddels gegrond was verklaard, er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Hierdoor werd het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 april 2022, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.