ECLI:NL:RBDHA:2022:3622
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een asielzoeker, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn asielaanvraag op 2 december 2021 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het beroep.
De zitting vond plaats op 23 maart 2022, maar beide partijen zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er reeds een uitspraak is gedaan in een aanverwante zaak (NL21.19262) en dat deze uitspraak van invloed is op het verzoek om voorlopige voorziening. Gezien de afwijzing van het beroep in de andere zaak, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.