ECLI:NL:RBDHA:2022:3639
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.E.J.M. Bartels, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 1 maart 2022 de asielaanvraag van verzoeker had afgewezen als kennelijk ongegrond. Tijdens de zitting op 7 april 2022 is verzoeker echter niet verschenen, ondanks een voorafgaand bericht. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. van Hoof.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, onder verwijzing naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak (NL22.3868) die op dezelfde dag was gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. Ż.A. Meinert, en is geanonimiseerd gepubliceerd op de website van de rechtspraak.