In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een asielzoeker van Marokkaanse nationaliteit, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was per 19 januari 2022 geplaatst in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een incident waarbij hij zich agressief had gedragen met een mes. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze plaatsing en de daaropvolgende vrijheidsbeperking beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat de plaatsing van eiser in de HTL gerechtvaardigd was, gezien de ernst van zijn gedragingen die een grote impact hadden op medebewoners en COa-personeel. Eiser had zich schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag en had met een mes stekende bewegingen gemaakt richting anderen. De rechtbank erkende dat eiser eerder slachtoffer was van geweld, maar concludeerde dat dit niet betekende dat de HTL-plaatsing onterecht was.
Wel oordeelde de rechtbank dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid was beperkt, omdat de vrijheidsbeperkende maatregel pas op 20 januari 2022 was opgelegd, terwijl hij zich op 19 januari al diende te melden. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 80,00 voor de twee dagen dat hij onterecht in zijn bewegingsvrijheid was beperkt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.