ECLI:NL:RBDHA:2022:3654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
NL22.1578 en AWB 22/651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage-van de Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel aan een asielzoeker na incident met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een asielzoeker van Marokkaanse nationaliteit, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was per 19 januari 2022 geplaatst in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een incident waarbij hij zich agressief had gedragen met een mes. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze plaatsing en de daaropvolgende vrijheidsbeperking beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de plaatsing van eiser in de HTL gerechtvaardigd was, gezien de ernst van zijn gedragingen die een grote impact hadden op medebewoners en COa-personeel. Eiser had zich schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag en had met een mes stekende bewegingen gemaakt richting anderen. De rechtbank erkende dat eiser eerder slachtoffer was van geweld, maar concludeerde dat dit niet betekende dat de HTL-plaatsing onterecht was.

Wel oordeelde de rechtbank dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid was beperkt, omdat de vrijheidsbeperkende maatregel pas op 20 januari 2022 was opgelegd, terwijl hij zich op 19 januari al diende te melden. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 80,00 voor de twee dagen dat hij onterecht in zijn bewegingsvrijheid was beperkt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/651 en NL22.1578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman)
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 19 januari 2022 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld en gronden ingediend.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 18 februari 2022 geopend. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft de beroepen ter zitting aangehouden, om (de gemachtigde) van eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op het verweerschrift.
De gemachtigde van eiser heeft een reactie ingediend.
Verweerder 2 heeft een reactie ingediend.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder het houden van een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Verweerder heeft besloten om eiser met ingang van 19 januari 2022 in de HTL te
Hoogeveen te plaatsen. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat door het COa te Ter Apel is geconstateerd dat eiser zich op 19 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser fysiek en verbaal grensoverschrijdende agressie getoond. Eiser heeft stekende bewegingen door het hek gemaakt met een mes richting medebewoners. Daarbij maakte eiser meerdere bewegingen met de mespunt naar voren gericht. Ter zake wordt verwezen naar het COa-besluit van 20 januari 2022, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan uitvoerig zijn toegelicht.
1.2.
Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 eiser verplicht om zich met ingang van 20 januari 2022 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Eiser dient zich in het kader van de vrijheidsbeperkende maatregel op te houden in de HTL te Hoogeveen. Volgens verweerder 2 vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Ter zake wordt verwezen naar bestreden besluit 1 waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden, dat hij stress en spanningsklachten heeft, geen aanleiding om te concluderen dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Volgens verweerder 2 is van belang dat eiser in de HTL voldoende toegang heeft tot psychische en medische zorgverlening. Deze zorgverlening sluit zoveel mogelijk aan bij de reguliere zorg in Nederland.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zich volgens het plaatsingsbesluit per 19 januari 2022 diende te melden in de HTL, zonder dat daaraan een plaatsingsbesluit en evenmin een vrijheidsbeperkende maatregel ten grondslag lag. In de praktijk is eiser in zijn vrijheid beperkt geweest en heeft hierdoor immateriële schade geleden. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 november 2021, NL21.6256.
2.1.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij bij het incident dat voorafging aan de HTL-plaatsing het slachtoffer was in plaats van de dader. Hij kwam op voor een mede-asielzoeker wiens telefoon was gestolen door een groep landgenoten van eiser. Eiser kreeg daarop klappen van personen uit deze groep. Dit volgt uit de verslaglegging van het COa en staat derhalve ook niet ter discussie. Ten onrechte wordt eiser desalniettemin als aanstichter van geweld gezien en als agressor beschouwd. Daarbij merkt eiser op dat de beschrijving van het incident dat ten grondslag ligt aan de maatregel hoofdzakelijk over twee andere medebewoners gaat. Zij worden in de verslaglegging aangeduid als (*) en (+). Uit de verslaglegging volgt dat (*) geïrriteerd reageert en, wanneer de politie weg is, in woord en gebaar aangeeft dat hij COa-personeel zal neerschieten. Ten onrechte wordt deze doodsbedreiging als onderbouwing van de oplegging van de maatregel aan eiser opgevoerd.
Tevens volgt uit de beschrijving dat (+) een mes had. Dat eiser vervolgens uit zelfverdediging en noodweer ook zijn zakmes heeft getoond, is begrijpelijk gelet op de omstandigheid dat hij al eerder door de groep was geslagen. Het plaatsingsbesluit gaat hier ten onrechte aan voorbij. Deze groep wilde ook de halsketting van eiser stelen. Eiser meent dat, nu het incident dat tot plaatsing in de HTL heeft geleid, volgt op het eerdere incident waarvan eiser als slachtoffer wordt gezien, en derhalve daarmee samenhangt, dit een strafverminderende omstandigheid is op grond waarvan de HTL-plaatsing achterwege had dienen te blijven.
3. Verweerder 1 stelt zich, ten aanzien van de stelling van eiser dat hij bij de eerdere incidenten niet als dader, maar als slachtoffer is aan te merken, op het standpunt dat uit het chronologische overzicht van incidenten blijkt dat er op 18 januari 2022 een tweetal incidenten hebben plaatsgevonden. Tijdens het eerste incident was eiser slachtoffer. Bij het incident dat daarop volgde is eiser niet aangemerkt als slachtoffer. Uit de beschrijving van dat incident blijkt dat eiser zelf de confrontatie is gaan opzoeken door verhaal te gaan halen bij de jongens die hem eerder geslagen hadden. Verder volgt verweerder de stelling van eiser over het incident van 19 januari 2022 niet. Uit de beschrijving blijkt dat het niet alleen om twee medebewoners gaat. Eiser is duidelijk betrokken bij het incident. Hij is boos en schreeuwt tegen een medebewoner. Ook slaat hij met stokken tegen een hek en maakt hij steekbewegingen met zijn mes richting een medebewoner. Dat hij geen doodsbedreigingen heeft geuit, maakt volgens verweerder 1 niet dat zijn agressieve gedrag getolereerd kan worden. Voornoemde gedragingen zijn gedragingen die een zeer grote impact hebben gehad op het COa-personeel en de medebewoners. Verder volgt uit de verslaglegging dat eiser op de locatie met een mes op zak loopt en deze tijdens het incident daadwerkelijk heeft gebruikt door steekbewegingen te maken. De politie heeft beide bewoners gefouilleerd en hierbij een mes bij eiser aangetroffen. Eisers (onvoorspelbare) gedrag en de impact van zijn gedrag zijn terecht aangemerkt als onacceptabel en rechtvaardigen volgens verweerder 1 een plaatsing in de HTL.
4. Verweerder 2 stelt zich onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 januari 2022 (NL21.19371) en van 24 januari 2022 (NL21.20359) op het standpunt dat de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel een dag later is opgelegd dan het plaatsingsbesluit niet tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL. Zoals uit het plaatsingsbesluit blijkt, heeft er zich een incident voorgedaan waarbij eiser zich, gewapend met een mes, agressief heeft gedragen tegen medebewoners. Dat eiser eerder het slachtsoffer was van een incident met de medebewoners maakt niet dat eiser niet in de HTL geplaatst kan worden. Uit de verslaglegging blijkt dat het eiser was die de confrontatie met zijn landgenoten opzocht in een poging om verhaal te halen. Deze gang van zaken in combinatie met de beschrijving van het incident dat aan de maatregel ten grondslag ligt, waarin staat aangegeven dat eiser stekende bewegingen met een mes maakte richting twee van de vier Marokkaanse jongeren waarbij hij tegen hen schreeuwde, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de feiten de plaatsing kunnen dragen. Dat eiser uit zelfverdediging zou hebben gehandeld, blijkt niet uit de beschrijving van het incident. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiser in zijn toelichting op het incident heeft aangegeven te begrijpen waarom de maatregel hem werd opgelegd en akkoord te gaan met de HTL-plaatsing. De oplegging van de HTL-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de HTL-plaatsing en de vrijheidsbeperkende maatregel op 20 januari 2022 zijn genomen, terwijl eiser zich op 19 januari 2022 om 20:00 uur diende te melden bij de HTL, maakt dat dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers in die periode verbleven onder het vrijheidsbeperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime gold, is gesteld noch gebleken. De rechtbank gaat ervan uit dat een beperking in de bewegingsvrijheid, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de vrijheidsbeperking dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperking wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 40,00 per dag dat hij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiser ten onrechte gedurende twee dagen in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, voordat de bestreden maatregel daadwerkelijk aan hem is opgelegd, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 80,00.
5.3.
Deze rechtbank en zittingsplaats zal in zaken waarbij de vreemdeling feitelijk in zijn bewegingsvrijheid was beperkt, zonder dat hiervoor een titel in de zin van de vrijheidsbeperkende maatregel bestond, een schadevergoeding aan de vreemdeling toekennen voor de duur van deze feitelijke vrijheidsbeperking.
5.4.
Verder oordeelt de rechtbank dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig is geacht en eiser overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
6. Het beroep tegen bestreden besluit 1 en tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
7. Gelet op het oordeel in 5.2. ziet de rechtbank aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 80,00;
- veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van de Bosch, rechter, in aanwezigheid van
Z.P. de Wilde, griffier, op 19 april 2022.
de griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.