ECLI:NL:RBDHA:2022:3683
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding en niet gehoord zijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf met als doel familiebezoek bij haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 7 mei 2019, omdat de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 mei 2020 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Na een intrekking van het beroep en een heroverweging door de Staatssecretaris, werd het bezwaar op 3 december 2020 opnieuw afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 28 januari 2022 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heropende het onderzoek op 3 februari 2022, omdat zij vond dat het onderzoek niet volledig was geweest. Eiseres werd in de gelegenheid gesteld om een waarborgsom van € 10.000,- te concretiseren, maar de rechtbank besloot dat het onderzoek ter zitting verder achterwege kon blijven, omdat geen van de partijen gebruik wilde maken van hun recht om gehoord te worden.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Marokko had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat er redelijke twijfel bestond over de vraag of eiseres Nederland na afloop van het visum zou verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.