ECLI:NL:RBDHA:2022:3683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/9541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding en niet gehoord zijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf met als doel familiebezoek bij haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 7 mei 2019, omdat de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 mei 2020 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Na een intrekking van het beroep en een heroverweging door de Staatssecretaris, werd het bezwaar op 3 december 2020 opnieuw afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 28 januari 2022 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heropende het onderzoek op 3 februari 2022, omdat zij vond dat het onderzoek niet volledig was geweest. Eiseres werd in de gelegenheid gesteld om een waarborgsom van € 10.000,- te concretiseren, maar de rechtbank besloot dat het onderzoek ter zitting verder achterwege kon blijven, omdat geen van de partijen gebruik wilde maken van hun recht om gehoord te worden.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Marokko had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat er redelijke twijfel bestond over de vraag of eiseres Nederland na afloop van het visum zou verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. M.J. Lammers.

Procesverloop

Met het besluit van 7 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Met het besluit van 4 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit van 4 mei 2020 beroep ingesteld.
Met het besluit van 19 november 2020 heeft verweerder het besluit van 4 mei 2020 ingetrokken en medegedeeld dat er opnieuw op het bezwaarschrift zal worden beslist.
Eiseres heeft het beroep vervolgens ingetrokken.
Met het besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam 1], referent, en [naam 2], garantsteller en broer van referent.
De rechtbank heeft het onderzoek op 3 februari 2022 heropend omdat de rechtbank van oordeel was dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om het ter zitting gedane aanbod van de garantsteller om een waarborgsom ter hoogte van € 10.000,- te storten nader te concretiseren, te laten zien dat de garantsteller daadwerkelijk over het genoemde bedrag kan beschikken en dat eiseres en de garantsteller zich bewust zijn van de daaraan te verbinden voorwaarden.
Eiseres, de garantsteller en de echtgenote van de garantsteller hebben bij bericht van 14 februari 2022 een verklaring inzake waarborgsom overgelegd.
Verweerder heeft bij bericht van 3 maart 2022 een reactie ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft op 24 april 2019 een aanvraag om een visum kort verblijf met als doel familiebezoek bij haar echtgenoot [naam 1] (referent) ingediend. Hij bezit de Nederlandse nationaliteit. De broer van referent, [naam 2] is garantsteller.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Ook kon volgens verweerder het voornemen om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet worden vastgesteld.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren tegen de in het primaire besluit gehanteerde weigeringsgronden kennelijk ongegrond verklaard en aan het besluit de weigeringsgrond toegevoegd dat eiseres vanwege de COVID-19 pandemie wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 21, van de Schengengrenscode. Verweerder heeft het visum daarom geweigerd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef, sub a, onder ii en vi, en sub b, van Verordening 810/2009 (Visumcode). Verweerder heeft eiseres niet gehoord.
Beoordeling
4. Eiseres verzoekt in beroep om de gronden uit het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de gronden van bezwaar ingegaan. Eiseres heeft met de enkele verwijzing naar de gronden van bezwaar onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank beperkt zich daarom tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
5. Eiseres betoogt dat haar visumaanvraag ten onrechte is afgewezen. Op wat zij in beroep heeft aangevoerd – voor zover van belang – gaat de rechtbank hierna in.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Wettelijk kader en wijze van toetsing
7.1.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode, voor zover van belang, wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
vi) wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 19, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten;
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
7.2.
Op grond van artikel 2, eenentwintigste lid, van de Schengengrenscode wordt onder “gevaar voor de volksgezondheid” verstaan: elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen.
7.3.
Uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, volgt dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32, eerste lid, van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat een weigeringsgrond zich voordoet slechts terughoudend kan toetsen.
Sociale en economische binding
8. Eiseres betoogt dat er voldoende sociale en economische binding met Marokko is.
8.1.
Verweerder wijst een aanvraag tot het verlenen van een Schengenvisum af als er redelijke twijfel bestaat over de vraag of de aanvrager na verloop van het visum Nederland zal verlaten. Om deze twijfel weg te nemen moet blijken dat er voor de aanvrager genoeg impulsen zijn om terug te keren. Deze zullen vooral moeten blijken uit de sociale en economische binding die de aanvrager heeft met het land waar hij of zij woont. De beoordeling daarvan wordt zoveel mogelijk beperkt tot objectieve gegevens.
8.2.
Verweerder heeft in aanmerking kunnen nemen dat eiseres is getrouwd met referent (die in Nederland verblijft) en dat zij in Marokko weliswaar een ouder en zes broers en zussen heeft, maar geen eigen gezin heeft waarvoor zij verantwoordelijk is. Verweerder heeft kunnen betrekken dat gesteld noch gebleken is dat eiseres de zorg heeft voor haar directe familieleden of in staat zou zijn om hen te onderhouden. Ook heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres geen maatschappelijke verplichtingen heeft die haar dwingen om tijdig terug te keren naar Marokko, nu haar werk als naaister niet als zodanig kan worden aangemerkt. Verder heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat uit de stukken die eiseres heeft overgelegd niet is af te leiden dat zij een regelmatig en substantieel inkomen heeft. Op de overgelegde bankafschriften staan slechts twee stortingen vermeld en niet duidelijk is of deze afkomstig zijn uit werk waarmee eiseres in haar onderhoud kan voorzien. Verder heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij werkzaam is als naaister, nu de documenten die zij hierover heeft overgelegd (‘Attestation de profession’ van 11 februari 2019 met een beroepsverklaring ‘carte d’artisan’, uitgegeven door het Marokkaanse ‘Chambre d’artisanal de l’oriental’) niet objectief verifieerbaar zijn nu niet is gebleken dat ter beoordeling van de gestelde beroepsuitoefening brondocumenten zijn overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van eiseres redelijke twijfel bestaat over de vraag of zij na afloop van het visum Nederland zal verlaten.
8.3.
Ter zitting en bij bericht van 14 februari 2022 heeft eiseres geprobeerd om nader te onderbouwen dat er genoeg impulsen voor haar zijn om terug te keren naar Marokko. Eiseres heeft aangegeven dat de garantsteller bereid is om een waarborgsom van € 10.000,- te deponeren, dat de garantsteller hier daadwerkelijk over kan beschikken en dat zij zich ervan bewust zijn dat de garantsteller de waarborgsom kwijt is als eiseres niet weg zou gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten aanzien van het aanbod van eiseres om een waarborgsom te deponeren terecht op het standpunt gesteld dat dit gelet op de ex tunc-toetsing in beroep niet bij de beoordeling kan worden betrokken. In de onderhavige procedure kan hetgeen eiseres hieromtrent naar voren heeft gebracht dus niet tot een ander oordeel leiden.
8.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de visumaanvraag van eiseres kunnen afwijzen op grond van artikel 32, eerste lid, onder b van de Visumcode. Nu dit een zelfstandige weigeringsgrond is die de afwijzing van de visumaanvraag kan dragen, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden tegen de weigeringsgronden zoals neergelegd in artikel 32, eerste lid, onder a, sub ii en vi, van de Visumcode. De overige weigeringsgronden komen daardoor niet in rechte vast te staan. Als verweerder een eventuele volgende aanvraag opnieuw met die gronden afwijst, staat daartegen voor eiseres een rechtsmiddel open. Eiseres heeft ook geen belang meer bij bespreking van deze beroepsgronden, omdat eiseres bij een eventuele volgende visumaanvraag actuele informatie moet aanleveren en verweerder deze naar de actuele stand van zaken opnieuw moet beoordelen.
8.5.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen in bezwaar door eiseres is aangevoerd, er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Eiseres heeft in bezwaar geen omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat er geen redelijke twijfel bestaat aan haar voornemen om Nederland te verlaten na verloop van het visum, terwijl het voor haar gemachtigde duidelijk moest zijn dat hieraan kon worden getwijfeld. Ook heeft eiseres in bezwaar niet aangegeven dat de garantsteller bereid is om een waarborgsom te deponeren. Verweerder heeft daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen kunnen afzien.
Conclusie
9. Het voorgaande betekent dat verweerder het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard.
10. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.