ECLI:NL:RBDHA:2022:3823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van verbroken relatie en toepassing van Turks associatierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij zijn echtgenote, maar deze vergunning werd door verweerder ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 juni 2020. De reden voor de intrekking was dat de huwelijksrelatie tussen eiser en zijn echtgenote feitelijk was verbroken, wat door verweerder deugdelijk was gemotiveerd. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning in overeenstemming was met het Turks associatierecht en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen eiser en zijn echtgenote op 12 juni 2020 was verbroken, en dat er geen recht meer bestond op de verblijfsvergunning. Eiser had niet voldaan aan de voorwaarden voor voortzetting van zijn verblijf, aangezien hij niet langer samenwoonde met zijn echtgenote en niet voldeed aan de vereisten van legale arbeid. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de echtgenote in overweging genomen, waarbij zij aanvankelijk had verklaard dat de relatie was hersteld, maar later terugkwam op deze verklaring.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat de huwelijksrelatie feitelijk was verbroken en eiser niet kon aantonen dat zijn privéleven in Nederland zodanig was dat dit bescherming vereiste. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kloosterman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij echtgenote ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 juni 2020.
Bij besluit van 27 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M.A. Budak. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1996 en bezit de Turkse nationaliteit. Verweerder heeft eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij echtgenote verleend.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit eisers verblijfsvergunning regulier ingetrokken, omdat de huwelijksrelatie tussen eiser en zijn echtgenote feitelijk is verbroken en zij niet langer samenwonen. Daarmee voldoet eiser niet meer aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning. [1] Uit informatie van de echtgenote blijkt dat de relatie op 12 juni 2020 feitelijk is verbroken. Ook is gebleken dat zij sinds 23 juli 2020 niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres en dus niet meer samenwonen. Eiser komt volgens verweerder niet in aanmerking voor voortzetting van zijn verblijf op grond van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije. [2] Eiser heeft namelijk nog geen jaar legale arbeid verricht, omdat hij slechts rechtmatig verblijf had vanaf 9 november 2019 tot 12 juni 2020. [3] Tot slot is verweerder van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [4]
3. Verweerder heeft in bezwaar de intrekking van eisers verblijfsvergunning gehandhaafd door eisers bezwaren ongegrond te verklaren. Hoewel eisers echtgenote op 7 januari 2021 een schriftelijke verklaring heeft ingediend waarin zij heeft verklaard dat de relatie is hersteld, is zij op deze verklaring teruggekomen met de (schriftelijke) verklaring van 22 februari 2021. In deze laatste verklaring heeft de echtgenote verklaard dat de relatie niet is hersteld, de brief van 7 januari 2021 niet klopt en onder dwang tot stand is gekomen. Verweerder volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat de relatie is hersteld. Dat de relatie volgens eiser niet duurzaam is ontwricht, vormt voor verweerder ook geen reden om tot een ander besluit te komen. Voor het bestaan van een relatie is de instemming van twee personen nodig, zodat als één van de huwelijkspartners verklaart dat de relatie is verbroken, aangenomen moet worden dat de huwelijksrelatie feitelijk is verbroken. Het is niet vereist dat een huwelijk juridisch is verbroken. [5]
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de verblijfsvergunning per 12 juni 2020 heeft ingetrokken. Volgens hem kan dit pas na 22 februari 2021, omdat zijn echtgenote toen pas bevestigde dat de relatie was beëindigd en daarop niet is teruggekomen. Het Associatierecht maakt volgens eiser dat een verblijfsvergunning enkel met terugwerkende kracht ingetrokken kan worden als er sprake is van frauduleus handelen. Eiser doet in dit kader een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 september 2011 in de zaak Unal. [6] Tot slot is de intrekking volgens eiser in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, geen beroep doet op de publieke middelen en het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beëindiging van de relatie
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden stelt dat eisers relatie met zijn echtgenote per 12 juni 2020 is verbroken. Verweerder stelt daarbij terecht voorop dat de gezinsband is verbroken wanneer het huwelijk feitelijk of juridisch is verbroken en hiervan al sprake is als één van de huwelijkspartners verklaart dat de relatie is verbroken, ook als de ander de relatie wil voortzetten. Voor het bestaan van een relatie is immers de instemming van twee personen nodig. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat in het geval van eiser de relatie sinds 12 juni 2020 is verbroken, omdat eisers echtgenote op dat moment voor het eerst kenbaar maakte dat de relatie is beëindigd. Hoewel de echtgenote op 7 januari 2021 schriftelijk heeft verklaard dat de relatie is hersteld, is zij op 22 februari 2021 teruggekomen op deze verklaring met de mededeling dat van herstel geen sprake is geweest en zij de verklaring van 7 januari 2021 onder druk heeft verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze verklaring van 22 februari 2021 dat aan de (telefonische) verklaringen van de echtgenote van 7 en 28 januari 2021, waarin zij aan verweerder bevestigde dat de relatie was hersteld, geen waarde toekomt.
Turks Associatierecht
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Het beroep van eiser op het arrest Unal van het Hof van Justitie treft geen doel. In dit arrest heeft het Hof bepaald dat artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 zich ertegen verzet dat verweerder de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer met terugwerkende kracht intrekt tot de datum waarop niet langer wordt voldaan aan de nationaalrechtelijke grond voor verlening van zijn verblijfsvergunning, wanneer deze werknemer zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig frauduleus handelen én deze intrekking plaatsvindt na afloop van het tijdvak van een jaar legale arbeid als bedoeld in genoemd artikel 6, eerste lid, eerste streepje van Besluit 1/80. Verweerder stelt terecht dat eiser hier niet aan voldoet, omdat hij geen jaar legale arbeid heeft verricht. In dit kader is van belang dat eiser niet betwist dat hij enkel in december 2019 en januari 2020 arbeid in loondienst heeft verricht en zijn onderneming pas sinds 17 februari 2020 is geregistreerd.
Artikel 8 van het EVRM
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder stelt deugdelijk gemotiveerd dat van gezinsleven geen sprake meer is, omdat de huwelijksrelatie feitelijk is verbroken en eiser en zijn echtgenote niet meer samenwonen. Hoewel verweerder aanneemt dat eiser enig privéleven in Nederland heeft opgebouwd, stelt verweerder in redelijkheid dat eisers banden met Nederland niet dusdanig bijzonder zijn dat de uitoefening van privéleven aan Nederland is gebonden en moet worden beschermd. In dit kader weegt verweerder mee dat eiser 25 jaar oud is, in Turkije is geboren en opgegroeid en pas sinds eind 2019 in Nederland woont. Dat eiser banden met Nederland heeft omdat hij hier een onderneming heeft, vindt verweerder in redelijkheid onvoldoende. De enkele stellingen van eiser dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan, geen beroep doet op de publieke middelen en het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland ligt, maken niet dat verweerder tot een andere afweging had moeten komen. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het algemeen belang bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser om privéleven in Nederland uit te oefenen.
Wat is de conclusie?
8. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder deugdelijk gemotiveerd en op goede gronden eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht heeft ingetrokken per 12 juni 2020.
9. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikelen 18, eerste lid, aanhef en onder f, en 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
3.Zie artikel 6, eerste lid, eerste aandachtsstreep, van Besluit 1/80.
4.Het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie paragraaf B7/3.1.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000).
6.ECLI:EU:C:2011:623.