ECLI:NL:RBDHA:2022:3823
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning op basis van verbroken relatie en toepassing van Turks associatierecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij zijn echtgenote, maar deze vergunning werd door verweerder ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 juni 2020. De reden voor de intrekking was dat de huwelijksrelatie tussen eiser en zijn echtgenote feitelijk was verbroken, wat door verweerder deugdelijk was gemotiveerd. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning in overeenstemming was met het Turks associatierecht en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen eiser en zijn echtgenote op 12 juni 2020 was verbroken, en dat er geen recht meer bestond op de verblijfsvergunning. Eiser had niet voldaan aan de voorwaarden voor voortzetting van zijn verblijf, aangezien hij niet langer samenwoonde met zijn echtgenote en niet voldeed aan de vereisten van legale arbeid. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de echtgenote in overweging genomen, waarbij zij aanvankelijk had verklaard dat de relatie was hersteld, maar later terugkwam op deze verklaring.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat de huwelijksrelatie feitelijk was verbroken en eiser niet kon aantonen dat zijn privéleven in Nederland zodanig was dat dit bescherming vereiste. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.