ECLI:NL:RBDHA:2022:3838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
21/1703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een WIA-uitkering na medische beoordeling en bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.P.M. Duijndam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het Uwv op 23 oktober 2019 werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 29 januari 2021 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 16 maart 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Eiseres had zich ziekgemeld vanwege psychische klachten en was van mening dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage te laag was vastgesteld. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv concludeerden dat eiseres meer dan 65% van haar loon kon verdienen, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 2,21%.

De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen kon weerleggen. Eiseres had geen bewijs geleverd dat haar arbeidsongeschiktheid hoger was dan vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de aanvraag om WIA-uitkering terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1703

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.P.M. Duijndam),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 28 oktober 2019 afgewezen.
In het besluit van 29 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend. Verweerder heeft daarop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 (mede met behulp van een beeldverbinding) op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker bij [B.V.] B.V. voor 40 uren per week. Op 30 oktober 2017 heeft zij zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Na het einde van haar dienstverband is eiseres in aanmerking gekomen voor een Ziektewet-uitkering. In november 2018 heeft een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling plaatsgevonden. Eiseres kwam op dat moment in aanmerking voor voortzetting van het recht op de Ziektewet-uitkering. Eiseres bereikte op 27 oktober 2019 het einde van de wachttijd.
1.2
Bij het primaire besluit is de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen, omdat uit het oordeel van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige blijkt dat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres is volgens verweerder 2,21% arbeidsongeschikt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van haar aanvraag in stand gelaten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komen tot de conclusie dat er vanuit medisch oogpunt wel aanleiding is om aanvullende beperkingen aan te nemen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De mate van arbeidsongeschikt bedraagt echter nog steeds minder dan 35% (15,91%), zodat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij is van mening dat het arbeidsongeschiktheidspercentage te laag is vastgesteld. Zij voert drie beroepsgronden aan.
4. De rechtbank zal de beroepsgronden achtereenvolgens beoordelen.
Medische beoordeling
5.1.
Eiseres voert aan dat de conclusies van de verzekeringsartsen onzorgvuldig dan wel onjuist zijn. De medische informatie van de behandelend sector is onvoldoende bij de beoordeling betrokken. De lichamelijke en psychische klachten van eiseres maken duidelijk dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Eiseres stelt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing heeft zij een brief van 12 mei 2021 van haar klinisch psycholoog en psychiater, een brief van 2 augustus 2021 van haar maatschappelijk werker en een brief van 26 mei 2021 van haar huisarts overgelegd.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de belastbaarheid van eiseres zorgvuldig is vastgesteld, zowel in het primaire proces als in de bezwaarprocedure. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij volledig arbeidsongeschikt is of op grond waarvan meer beperkingen moeten worden aangenomen. De medische informatie die eiseres als nadere stukken heeft overgelegd, dateren van ver na de datum in geding (28 oktober 2019). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien aangegeven dat deze stukken geen nieuwe inzichten geven over de belastbaarheid op of rondom de datum in geding.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
5.4
Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien en psychisch onderzocht. Daarnaast is dossieronderzoek verricht, is een anamnese afgenomen, het dagverhaal in kaart gebracht en informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens bestudeerd, de overgelegde informatie van de behandelend sector bestudeerd, eiseres gezien en psychisch onderzocht en een rapport opgesteld. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verder is duidelijk hoe de artsen tot hun beoordeling zijn gekomen. De rapporten bevatten geen tegenstrijdigheden. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
5.5
Uit artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgt dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden bij een opname in het ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid of bij het ontbreken van zelfredzaamheid door een lichamelijke of een ernstige psychische stoornis. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan (één van) de hiervoor genoemde criteria, wat betekent dat voor eiseres (per datum in geding) benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen. Medische informatie waaruit de onjuistheid van dat standpunt blijkt, ontbreekt.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank is in de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende kenbaar en draagkrachtig gemotiveerd dat de beperkingen van eiseres op de juiste wijze zijn beoordeeld. Voor het oordeel dat, zoals eiseres stelt, de medische informatie van de behandelend sector onvoldoende bij de beoordeling is betrokken of dat de beperkingen van eiseres zijn onderschat, bestaat geen aanleiding. De primaire verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport kennisgenomen van en rekening gehouden met informatie van de behandelend sector (huisarts en GGZ Rivierduinen, Duin- en Bollenstreek). Daaruit blijkt volgens de primaire verzekeringsarts dat de diagnosen posttraumatische stressstoornis (PTSS) en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn gesteld en dat eiseres zal worden behandeld met Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en daarna Mentalization-Based Treatment (MBT). Uit de medische informatie blijkt dat eiseres forse klachten van somberheid en slaapproblemen ervaart en herbelevingen en nachtmerries heeft. De primaire verzekeringsarts overweegt dat het gelet op deze gegevens en de informatie die hij heeft verkregen op het spreekuur, aannemelijk is dat eiseres de aangegeven klachten heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat uit de verslaglegging niet blijkt dat de primaire verzekeringsarts psychische aspecten heeft gemist. Hij concludeert dat de beperkingen voor de psychische belasting als adequaat worden ingeschat.
5.7
De door eiseres in beroep overgelegde medische gegevens geven de rechtbank geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen. Deze gegevens dateren van meer dan anderhalf jaar na de datum in geding. De nadere gegevens geven naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe inzichten (die de verzekeringsartsen nog niet betrokken hebben) over de belastbaarheid op of rondom de datum in geding. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen, zoals vastgelegd in de medische rapporten.
5.8
Ter zitting heeft eiseres medegedeeld dat bij haar recent twee diagnoses zijn gesteld. Zij blijkt last te hebben van een traag werkende schildklier en fibromyalgie. Eiseres vermoedt dat deze diagnoses haar klachten verklaren, ook ten tijde van de datum in geding. Gelet op vaste rechtspraak is echter niet bepalend welke diagnose is gesteld, maar welke beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek op de datum in geding bij eiseres bestaan. [1] Als reeds overwogen hebben de verzekeringsartsen naar het oordeel van de rechtbank voldoende kenbaar en draagkrachtig gemotiveerd dat de beperkingen van eiseres op de juiste wijze zijn beoordeeld.
5.9
Voor zover de gezondheid van eiseres verder is verslechterd na de datum in geding, kan eiseres verweerder verzoeken om een herbeoordeling. Een dergelijk verzoek leidt tot een hernieuwde beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij inmiddels (op 10 december 2021) een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft de verslechtering van de gezondheid van eiseres na de datum in geding niet bij zijn beoordeling voor het bestreden besluit kunnen betrekken. Om die reden kunnen de nieuwe klachten van eiseres niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Functies
6.1.
Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor eiseres.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geschiktheid van de functies adequaat is toegelicht. Hij verwijst naar de toelichting op de functies in de arbeidsdeskundige rapporten van 22 oktober 2019 en 27 januari 2021 en de Resultaten Functiebelasting van 22 oktober 2019 en 25 januari 2021. De geselecteerde functies passen bij de belastbaarheid van eiseres, omdat de functies haar mogelijkheden op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren niet overschrijden.
6.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, is er geen grond voor het oordeel dat de geduide functies niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft de signaleringen van deze functies voldoende toegelicht. Eiseres heeft bovendien – buiten de al besproken bezwaren tegen de medische beoordeling – geen argumenten aangevoerd waarom deze toelichting onjuist zou zijn.
Vergoeding kosten van bezwaar
7.1.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om het bezwaar deels gegrond te verklaren, nu het bezwaar heeft geleid tot een aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Aan het primaire besluit kleeft dus een gebrek. Verweerder heeft daarom ook ten onrechte geoordeeld dat de kosten die eiseres in de bezwaarprocedure heeft moeten maken niet voor vergoeding in aanmerking komen.
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding is, nu met het bestreden besluit geen materiële wijziging tot stand is gekomen en de rechtspositie van eiseres niet is veranderd.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, niet vergoed worden. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden die kosten uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Anders dan eiseres veronderstelt, worden de kosten van het bezwaar dus niet reeds vergoed als aan het primaire besluit een gebrek kleeft, maar pas als het besluit als gevolg daarvan moet worden herroepen. Omdat het primaire besluit met het bestreden besluit niet is herroepen (omdat het rechtsgevolg niet wijzigde), bestaat voor het vergoeden van de genoemde kosten geen aanleiding.
Conclusie
8. Verweerder heeft deugdelijk medisch en arbeidsdeskundig onderzoek gedaan. Op basis daarvan is komen vast te staan dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van haar maatmaninkomen. Dat betekent dat verweerder de aanvraag van eiseres om een WIAuitkering terecht heeft afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van F.J.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:998.