ECLI:NL:RBDHA:2022:3929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
NL22.3284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser met betrekking tot seksuele gerichtheid en veiligheidssituatie in Mali

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Malinese nationaliteit bezittende homoseksuele man, zijn asielaanvraag had ingediend. Eiser had eerder in Nederland asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht. Na toelating tot de nationale procedure diende eiser een opvolgende asielaanvraag in, waarbij hij zijn seksuele gerichtheid als reden voor zijn aanvraag aanvoerde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen, waarbij hij de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij onder andere verwees naar een nog te verschijnen WODC-rapport over de herbeoordeling van Ugandese asielzaken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bij de zienswijze aangedragen bronnen over de veiligheidssituatie in Mali. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat verweerder niet adequaat had gereageerd op de ingebrachte informatie over de veiligheidssituatie in Mali. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waar de veiligheidssituatie in het land van herkomst van belang is. De rechtbank heeft aangegeven dat het aan verweerder is om te beoordelen of er sprake is van een zogenaamde 15c-situatie in Mali, waarbij ook de door eiser overgelegde stukken betrokken dienen te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3284

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 21 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 31 maart 2022 heeft verweerder om aanhouding verzocht.
De rechtbank heeft dit verzoek op 31 maart 2022 vooralsnog afgewezen en heeft het beroep op 1 april 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Jalloh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1987 en bezit de Malinese nationaliteit. Eiser heeft op 18 oktober 2019 voor het eerst in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 7 januari 2020 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat hij Italië verantwoordelijk acht voor de behandeling van die aanvraag. Dit besluit staat in rechte vast. [1] Nadat eiser op 12 januari 2021 alsnog is toegelaten tot de nationale procedure heeft hij op 20 januari 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is.
2. Verweerder acht eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De seksuele gerichtheid van eiser en de problemen naar aanleiding hiervan acht verweerder ongeloofwaardig, omdat eiser hierover inconsistente, summiere en onvoldoende inzichtelijke verklaringen heeft afgelegd. Over de bij zienswijze overgelegde landeninformatie overweegt verweerder dat nu de verklaringen van eiser op zichzelf al niet geloofwaardig worden geacht, het gebruik van eventuele landeninformatie niet (meer) relevant is.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Homoseksuele geaardheid
WODC rapport
4. Eiser verwijst in de zienswijze naar een (nog) te verschijnen WODC [2] -rapport over de herbeoordeling van Ugandese asielzaken. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat dit rapport (nog) niet is gepubliceerd en dat hier dan ook geen beroep op kan worden gedaan. Ook heeft verweerder hierover in algemene zin terecht opgemerkt dat dit rapport niet ziet op de asielaanvraag van eiser, aangezien hij afkomstig is uit een ander land en dit de eerste (inhoudelijke) behandeling van zijn asielaanvraag betreft. De stelling in beroep dat de formulering in het WODC-rapport in algemene termen is opgesteld en dat het rapport te beschouwen is als een codificatie van nu reeds in werking getreden rechtspraak, is niet nader geconcretiseerd en leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
LHBTI-coördinator
5. In het bestreden besluit heeft verweerder kenbaar gemaakt dat meermaals overleg heeft plaatsgevonden tussen de beslisambtenaar en verschillende lhbti-coördinatoren. Dat dit niet expliciet in het voornemen is vermeld maakt, anders dan eiser stelt, niet dat het besluit onzorgvuldig is.
Hoormedewerker
6. De beroepsgrond van eiser dat hij niet begrijpt dat van hem verwacht wordt dat hij het zou aandurven om een hoorambtenaar te bekritiseren, betreft een herhaling van wat in de zienswijze is aangevoerd. Dit is geen gemotiveerde betwisting van de overwegingen hierover in het bestreden besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat eiser op geen enkel moment voorafgaand en tijdens het gehoor heeft meegedeeld moeite te hebben (gehad) met de religieuze overtuiging van de hoormedewerker. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser zowel de tolk als de medewerker heeft bedankt en heeft verklaard dat zij hem goed hebben geholpen. [3]
Concreet en duidelijk verklaren
7. Met de verwijzing naar de zienswijze over het al dan niet concreet en duidelijk verklaren, heeft eiser de overwegingen in het bestreden besluit niet gemotiveerd betwist. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat in het voornemen inzichtelijk is gemaakt op welke punten de verklaringen van eiser niet overtuigen of tekortschieten. Verweerder heeft in dit verband kunnen opmerken dat hij 21 voetnoten heeft geplaatst in het voornemen, waarvan er 20 verwijzen naar passages uit de gehoren of de correcties en aanvullingen. De enkele stelling dat het feit dat in het voornemen 21 voetnoten zijn geplaatst nog niet betekent dat de daaruit voortvloeiende conclusies juist zijn, is eveneens geen gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit.
Kennis
8. Verweerder heeft gesteld dat eiser gevolgd kan worden in de stelling dat de coronapandemie het bijwonen van en/of deelname aan activiteiten van homo-belangenverenigingen heeft bemoeilijkt. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte overwogen dat daarmee niet is uitgelegd waarom hij gedurende deze periode helemaal geen activiteiten heeft ondernomen. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij inzichtelijk kan maken waarom hij iets wel of niet heeft gedaan. Eiser heeft hierover geen verklaring gegeven.
Tussenconclusie
9. Nu de overige tegenwerpingen over de seksuele gerichtheid in beroep onbestreden zijn gebleven, blijven deze overeind. Verweerder heeft de seksuele gerichtheid van eiser dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Problemen ten gevolge van de seksuele gerichtheid
10. Wat eiser in beroep naar voren heeft gebracht over de problemen ten gevolge van de seksuele gerichtheid leidt evenmin tot een geslaagd beroep, nu de tegenwerpingen van verweerder hiermee niet zijn weerlegd. De enkele verwijzing naar werkinstructie 2020/17, artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn [4] en een passage uit een rapport van UNHCR [5] van januari 2022 over de algemene (veiligheids)situatie in Mali, maken de gestelde problemen van eiser niet aannemelijk. Verweerder heeft de problemen naar aanleiding van de seksuele gerichtheid dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Algemene situatie in Mali
11. Op 31 maart 2022 heeft verweerder de rechtbank om aanhouding verzocht, zodat in een aanvullend besluit een standpunt kan worden ingenomen over de veiligheidssituatie in Mali. Nadat de rechtbank dit verzoek diezelfde dag vooralsnog heeft afgewezen is de zaak op 1 april 2022 tijdens een zitting inhoudelijk behandeld.
12. Eiser heeft met de overgelegde landeninformatie een beroep gedaan op de algemene veiligheidssituatie in Mali en daarmee op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat op dit punt. Het bestreden besluit heeft volgens verweerder onvoldoende rekening gehouden met de bij de zienswijze aangedragen bronnen over de veiligheidssituatie in Mali. Verweerder is ter zitting niet in staat gebleken om hierover alsnog een gemotiveerd standpunt in te nemen. Hij heeft ter zitting geconcludeerd dat het prettig zou zijn als de rechtbank ervoor zou kiezen om het beroep aan te houden, zodat verweerder een aanvullend besluit kan nemen. Anders zou de rechtbank tot een gegrondverklaring moeten komen.
Slotsom
13. Nu niet in geschil is dat sprake is van een motiveringsgebrek, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek tot aanhouding in te willigen. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Het ligt allereerst op de weg van verweerder om te beoordelen of sprake is van een zogenaamde 15c-situatie in Mali, waarbij ook de door eiser overgelegde stukken betrokken dienen te worden. Pas daarna is het – indien daarom is verzocht – aan de bestuursrechter om die beoordeling te toetsen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 31 januari 2020, waarin het beroep van eiser ongegrond werd verklaard (zaaknummer NL20.475, niet gepubliceerd).
2.Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.
3.Pagina 24 van het verslag nader gehoor.
4.Richtlijn 2011/95/EU.
5.United Nations High Commissioner for Refugees.