In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Malinese nationaliteit bezittende homoseksuele man, zijn asielaanvraag had ingediend. Eiser had eerder in Nederland asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht. Na toelating tot de nationale procedure diende eiser een opvolgende asielaanvraag in, waarbij hij zijn seksuele gerichtheid als reden voor zijn aanvraag aanvoerde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen, waarbij hij de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij onder andere verwees naar een nog te verschijnen WODC-rapport over de herbeoordeling van Ugandese asielzaken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bij de zienswijze aangedragen bronnen over de veiligheidssituatie in Mali. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat verweerder niet adequaat had gereageerd op de ingebrachte informatie over de veiligheidssituatie in Mali. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waar de veiligheidssituatie in het land van herkomst van belang is. De rechtbank heeft aangegeven dat het aan verweerder is om te beoordelen of er sprake is van een zogenaamde 15c-situatie in Mali, waarbij ook de door eiser overgelegde stukken betrokken dienen te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.