In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in de asielzaken van een Libanees gezin, bestaande uit een eiser, zijn echtgenote en hun drie minderjarige kinderen. De asielaanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als kennelijk ongegrond heeft bestempeld. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers behandeld op 6 januari 2022, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde, terwijl de eiseres en de kinderen niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers de Libanese nationaliteit hebben en dat hun asielaanvraag in Nederland in 2017 is ingediend. De eerdere aanvraag werd in 2018 afgewezen, waarbij de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser over zijn problemen met Hezbollah in twijfel trok.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser en de onderbouwing van zijn asielrelaas kritisch beoordeeld. De eiser had aangevoerd dat hij in 2017 was vastgehouden en seksueel misbruikt door Hezbollah, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat deze verklaringen ongeloofwaardig waren. De rechtbank merkte op dat de overgelegde bewijsstukken, waaronder een doktersverklaring, niet voldoende waren om de gestelde feiten te onderbouwen. Bovendien werd opgemerkt dat de verklaringen van de eiser tegenstrijdig waren met de inhoud van de doktersverklaring.
De rechtbank heeft de gebreken in het bestreden besluit op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd en oordeelde dat de aanvragen terecht als kennelijk ongegrond zijn afgewezen. De rechtbank heeft de staatssecretaris bovendien veroordeeld in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 1.518. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.