ECLI:NL:RBDHA:2022:3935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/09/624008 / FT RK 22/44 en FT RK 22/45
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementszaak met ING Bank als weigerende schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord. De verzoeker, die zich in een problematische schuldensituatie bevindt, heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vorderingen wordt voldaan en het resterende deel wordt kwijtgescholden. De ING Bank, als grootste schuldeiser, heeft echter niet ingestemd met dit voorstel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker, die tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is, een schuld heeft van € 214.757,51 aan de ING Bank, wat 85,85% van zijn totale schuldenlast vertegenwoordigt. De overige 21 schuldeisers hebben het aanbod wel aanvaard.

De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker behandeld op een zitting op 14 april 2022, waarbij de ING Bank niet aanwezig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door de gemeente en dat het voorstel goed gedocumenteerd is. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het onredelijk is dat de ING Bank weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker om een dwangakkoord op te leggen toegewezen en de ING Bank bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Het verzoek van de verzoeker om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) is afgewezen, omdat het opleggen van het dwangakkoord voor hem een betere uitkomst biedt.

De rechtbank heeft benadrukt dat de belangen van de verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan het belang van de ING Bank, en dat de vordering van de ING Bank bovendien oud is. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/624008 / FT RK 22/44 en FT RK 22/45
vonnis van 28 april 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
hierna: [verzoeker],
tegen
ING Bank, vertegenwoordigd door Vesting Finance,
gevestigd te Amsterdam,
hierna: de ING Bank.
Waar deze zaak over gaat
[verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
[verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 250.141,57 aan 22 schuldeisers. Het is [verzoeker] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente [X] heeft hij op 9 december 2021 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 36 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt aangeboden van 3,31% en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 1,65%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Deze percentages zijn gebaseerd op de afloscapaciteit van [verzoeker] op basis van zijn inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.2.
De ING Bank is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met dit voorstel. [verzoeker] heeft een schuld aan de ING Bank van € 214.757,51, dat is 85,85% van de totale schuldenlast.
1.3.
De overige 21 schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.4.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [verzoeker] op 20 januari 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank de ING Bank dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 14 april 2022. Op deze zitting verschenen:
- [verzoeker],
- S. Lemmers, beschermingsbewindvoerder bij OBIN,
- [A], toezichthouder reclassering,
- [B], schuldhulpverlener van de gemeente [X], vergezeld door zijn collega [C].
2.2.
De ING Bank is opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat de ING Bank het aanbod niet aanvaardt. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
De ING Bank stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen. Het aangeboden akkoord staat in geen enkele verhouding tot de openstaande schuld. Een dwangakkoord is niet bedoeld voor een situatie waarin de weigerende schuldeiser het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. [verzoeker] is niet afgekeurd en het is niet irreëel om te veronderstellen dat er in de nabije toekomst meer inkomen gegenereerd kan worden. [verzoeker] heeft nimmer vrijwillig een enkele betaling of poging ondernomen om de schuld zelfstandig met de ING Bank op te lossen. De financiële positie is op dit moment te instabiel. Tot slot spreekt de ING Bank haar voorkeur uit voor de toepassing van de WSNP.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat de ING Bank weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente [X]. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
[verzoeker] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
Het voorstel dat [verzoeker] aan zijn schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet haalbaar. Uit het GGD-rapport van 29 december 2021 blijkt dat [verzoeker] voor een periode van zes maanden volledig arbeidsongeschikt is bevonden. Van hem kan daarom niet worden verlangd dat hij zich tot 29 juni 2022 inspant betaald werk te vinden. In de aangeboden schuldregeling houdt de gemeente Den Haag gedurende de looptijd periodiek toezicht op naleving van een eventuele inspanningsverplichting als ook op de inkomsten en uitgaven van [verzoeker], zodat gewaarborgd is dat het maximaal haalbare bedrag zal worden uitgekeerd aan de schuldeisers.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.7.
De vordering van de ING Bank bedraagt met 85,85% een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Dat brengt aan de ene kant mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat de ING Bank heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Tegelijk kent de wet niet een bijzondere positie toe aan schuldeisers die een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank kan dus het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeiser het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigt. In dit geval is van belang dat de meerderheid van de schuldeisers (namelijk 21 van de 22 schuldeisers), die samen (ruim) 14% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wél met de aangeboden regeling hebben ingestemd.
4.8.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een lagere uitkering voor de schuldeisers over. Van het bedrag dat [verzoeker] spaart, worden de kosten voor schuldbemiddeling afgetrokken. De kosten voor schuldbemiddeling zijn minder hoog dan die van een bewindvoerder in een WSNP traject.
Argumenten van de ING Bank
4.9.
De argumenten van de ING Bank zijn in rechtsoverwegingen 4.6 tot en met 4.8 grotendeels aan de orde geweest. Nog onbesproken is of [verzoeker] in de afgelopen jaren geen enkele betaling aan de ING Bank heeft verricht of een poging heeft ondernomen om de schuld zelfstandig met de ING Bank op te lossen. Ook is nog onbesproken of de financiële positie van [verzoeker] op dit moment te instabiel zou zijn. De rechtbank overweegt dat het door de ING Bank gestelde niet met stukken is onderbouwd en niet ter zitting nader is toegelicht. Uit de stukken blijkt dat de schuld aan de ING Bank van 2011 dateert. Gelet op de ontstaansdata van de overige schulden en de financiële situatie waarin [verzoeker] zich sindsdien in bevind is aannemelijk dat hij niet in staat is geweest om enige betaling aan de ING Bank te verrichten. Ook blijkt uit die ontstaansdata dat de laatste schulden in 2019 zijn ontstaan. Sinds het beschermingsbewind per 2 december 2019 zijn geen schulden meer ontstaan. De financiële situatie van [verzoeker] is dus al bijna tweeënhalf jaar stabiel is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verweer van de ING Bank ook op deze punten niet slaagt.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.10.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt toegewezen, heeft [verzoeker] geen belang meer bij zijn verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de ING Bank in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is de beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.