Op 19 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL21.18444 en NL21.18446, waarbij de voorzieningenrechter, mr. B.F.Th. de Roos, de verzoeken om een voorlopige voorziening heeft afgewezen. De verzoekers, bestaande uit [naam 1] en [naam 2], hebben asiel aangevraagd voor henzelf en hun minderjarige kinderen, maar hun aanvragen zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 november 2021 als kennelijk ongegrond afgewezen.
De verzoekers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 6 januari 2022 in Breda, waar verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde, mr. G.T. Cambier. Verzoekster en de minderjarige kinderen waren niet aanwezig, maar er was een tolk, M. Kurdi, aanwezig. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat, gezien de uitspraak van dezelfde dag in de zaken NL21.18443 en NL21.18445, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.