In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.L.M. Klinkhamer, en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangen, maar deze werd door verweerder per 11 december 2019 beëindigd en per 12 april 2016 ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op het feit dat eiseres onvoldoende informatie had verstrekt over haar financiële situatie, wat leidde tot het vermoeden van fraude. Eiseres had niet gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie en was niet verschenen op de zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand op de juiste gronden was gebaseerd, ondanks dat verweerder aanvankelijk een verkeerde juridische grondslag had gehanteerd. De rechtbank oordeelde dat eiseres in strijd met haar inlichtingenplicht had gehandeld, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie door aanvragers van bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.