ECLI:NL:RBDHA:2022:4021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
SGR 21/762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor arbeid en ZW-uitkering na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de geschiktheid van eiser voor arbeid en zijn recht op een ZW-uitkering. Eiser, die als chauffeur werkte, had zich op 1 maart 2018 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiser per 26 juli 2021 geschikt was voor zijn eigen werk, wat door de rechtbank werd getoetst. Eiser betwistte de geschiktheid en voerde aan dat zijn klachten aan de voet en heup niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat eiser terecht als geschikt voor arbeid werd beschouwd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 22 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk.
In het besluit van 11 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was laatstelijk werkzaam als chauffeur bij een wasserette voor gemiddeld 41,89 uur per week. Vanuit een situatie van werkloosheid heeft hij zich op 1 maart 2018 ziek gemeld. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiser door de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Aan de hand van die FML zijn door de arbeidsdeskundige diverse functies voor eiser geduid, waaronder de functie productiemedewerker industrie. Vervolgens heeft verweerder in het besluit van 19 maart 2019 vastgesteld dat eiser per 20 april 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar ingesteld. In de beslissing op bezwaar van 19 augustus 2019 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en bepaalt dat eiser zijn recht op een ZW-uitkering behoudt tot 20 september 2019. Per 20 september 2019 heeft hij geen recht meer op een ZW-uitkering. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld. Op 15 juli 2021 heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
1.2
Op 5 december 2019 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld wegens een operatieve ingreep aan zijn voet. In het besluit van 17 april 2020 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust eveneens op het standpunt dat eiser per 26 juli 2021 geschikt is tot het verrichten van zijn eigen werk. Aan deze besluitvorming heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
3. Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan door verweerder wordt aangenomen. Eiser betwist dat hij met aangepast schoeisel onbeperkt zou moeten kunnen lopen. Eiser heeft al verschillende soorten orthopedische schoenen geprobeerd, maar deze schoenen doen nagenoeg niets voor de pijn die hij ervaart in zijn rechtervoet. Vanwege de klachten aan de voet kan hij slechts voor zeer korte perioden lopen en staan. Bij het zitten hangt de rechtervoet naar beneden wat spanning oplevert en leidt tot zwelling en pijn. Er is onvoldoende rekening gehouden met de heupklachten. Er is sprake geweest van verbetering na een injectie, maar de klachten zijn weer teruggekeerd. Eiser is voor zijn heupklachten al jaren onder behandeling, maar zonder langdurige verbetering. Een urenbeperking ligt in de reden omdat de klachten toenemen gedurende de dag en eiser in de namiddag tot nagenoeg niets meer in staat is. Eiser kan zijn eigen werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur niet verrichten omdat hij geen druk op de voorvoet kan zetten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op 28 juli 2020 is door verweerder een separaat besluit genomen waarin de ZW-uitkering van eiser is beëindigd per 26 juli 2020. Op de zitting hebben partijen aangegeven dat zij het besluit dat in deze zaak voorligt en het besluit van 28 juli 2020 als één en dezelfde beslissing zien. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
4.2
De rechtbank overweegt dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.3
De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiser op 17 april 2020 telefonisch gesproken. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 20 april 2020 waarin onder meer is vermeld dat ter completering van het dossier informatie zal worden opgevraagd bij de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft de medische informatie van orthopedisch chirurg A.R. Deenik van 22 juni 2020 beoordeeld in het aanvullend rapport van 21 juli 2020 en vermeldt dat het ziekteproces dusdanig is dat eiser voldoende belastbaar is om in het eerder geduide aangepaste werk te functioneren. Daarbij zijn de overwegingen dat door de specialistisch geconstateerde verbetering/goede genezing en adviezen, eiser in staat kan worden geacht om het aangepaste werk te verrichten. Daarbij is minstens één van de eerder geduide functies ook nu geschikt te achten. De primaire verzekeringsarts concludeert dat eiser per 26 juli 2020 als hersteld voor de maatgevende arbeid is te beschouwen.
4.4
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 7 januari 2021 een rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek en het medisch onderzoek op 29 oktober 2020. In dit rapport is vermeld dat in vergelijking met de eerdere beoordeling bij eiser een ingreep is uitgevoerd die met name pijn als indicatie heeft gehad. Ook de verzekeringsarts b&b concludeert dat eiser per 26 juli 2020 geschikt is voor zijn arbeid.
4.5
Eiser heeft in beroep medische informatie ingebracht, te weten het medisch dossier van huisarts Y. Baskaya van 1 april 2021 en een brief van orthopedisch chirurg A.R. Deenik van 9 april 2021. De verzekeringsarts b&b heeft op deze informatie gereageerd in het rapport van 4 juni 2021. In dit rapport is vermeld dat uit de informatie blijkt dat eiser na de technisch gezien geslaagde operatie nog pijnklachten van de voet ervaart. Er is een second opinion geweest, maar die heeft niet geleid tot een nieuwe ingreep. De orthopedisch chirurg verklaart de resterende klachten uit extra belasting die na de ingreep op de aangrenzende gewrichten is ontstaan. Volgens de verzekeringsarts b&b bevestigt de overgelegde informatie dat eiser beperkingen heeft voor voetbelastende activiteiten, zoals langere tijd aaneengesloten staan en lopen. In zijn eigen arbeid komen dergelijke belastingen echter niet voor. Het gaat om (vrijwel) zittende functies met korte momenten waarin gestaan of gelopen moet worden. Het betreft geen belastingen die de belastbaarheid overschrijden.
5.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, informatie opgevraagd bij de behandelend sector en eiser tweemaal telefonisch gesproken. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en eiser medisch onderzocht. Uit het medisch rapport blijkt dat alle klachten van eiser en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling.
5.2
De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat het in deze zaak gaat om de vraag of een van de geduide functies geschikt is voor eiser, meer specifiek of eiser geschikt is voor de functie productiemedewerker industrie. Het gaat in deze zaak niet om de vraag of eiser geschikt is voor zijn laatstelijk verrichte functie als vrachtwagenchauffeur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom eiser geschikt is voor de functie productiemedewerker industrie. Op de zitting is namens eiser aangevoerd dat hij in de in de functie van productiemedewerker industrie 30 minuten moet lopen en dat dit de belastbaarheid overschrijdt. Uit het Resultaat functiebeoordeling volgt echter dat in de functie van productiemedewerker industrie tijdens 4 werkuren tweemaal ongeveer 2 minuten achtereen en tweemaal ongeveer 1 minuut achtereen gelopen wordt. Er is geen signalering geconstateerd. De belastbaarheid van eiser ten aanzien van lopen wordt in deze functie dus niet overschreden. Voorts is op de zitting namens eiser aangevoerd dat de orthopedisch chirurg alleen het geopereerde deel van de voet beoordeeld heeft, terwijl eiser niet alleen daarvan klachten heeft. Er is namelijk ook sprake van een ingezakte voet en een geïrriteerde pees. De rechtbank overweegt dat uit de door eiser overgelegde brief van de orthopedisch chirurg van 9 april 2021 blijkt dat de gehele voet bij het onderzoek is betrokken. Ook de klachten van een ingezakte voet en een geïrriteerde pees zijn dus meegenomen. Uit de onderzoeken van de verzekeringsarts b&b volgt dat de klachten aan de heup en het niet-geopereerde deel van de voet niet medisch geobjectiveerd kunnen worden en daarom kunnen deze klachten niet leiden tot aanvullende beperkingen. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding voor een urenbeperking, omdat de belasting van eisers arbeid ruim binnen de grenzen van de aanwezige belastbaarheid blijft. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b te twijfelen.
5.3
Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiser terecht en op goede gronden per 26 juli 2020 geschikt heeft geacht voor zijn eigen werk.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.