ECLI:NL:RBDHA:2022:4047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor extra uren rechtsbijstand en beoordeling van het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een advocaat, eiser, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor extra uren rechtsbijstand, omdat hij van mening was dat zijn tijdsbesteding in een bepaalde zaak de voorgeschreven 33 uren overschreed. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat er geen bijzondere rechtsvraag of omvangrijk feitencomplex aanwezig was dat een overschrijding van de tijdsgrens rechtvaardigde. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 april 2022, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit bevoegdelijk is genomen en dat verweerder zich aan de geldende mandaatregeling heeft gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beleid van verweerder voor het toekennen van extra uren niet onredelijk is en dat niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren automatisch leidt tot honorering van een verzoek om extra uren.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake was van bijzondere feiten of omstandigheden die verweerder hadden moeten dwingen om van zijn beleid af te wijken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor extra uren rechtsbijstand in stand blijft. Eiser heeft geen recht op vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: G. van Dort).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor de toekenning van extra uren toegevoegde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 6 april 2022 via een videoverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is advocaat. Hij heeft bij verweerder een aanvraag voor de toekenning van extra uren ingediend, omdat zijn tijdsbesteding in een bepaalde zaak uitgaat boven de voorgeschreven 33 uren.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Er is volgens verweerder in de betreffende zaak geen sprake van een bijzondere rechtsvraag of omvangrijk feitencomplex die met zich brengt dat de zaak niet in redelijkheid binnen de tijdsgrens kan worden afgehandeld.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag en voert daar het volgende tegen aan.
Het bestreden besluit is onbevoegd genomen door het hoofd Kwaliteit, die daar op basis van de mandaatregeling (Stcrt 2016, 41238) niet toe bevoegd is.
Door slechts te beoordelen of er sprake is van een bijzondere rechtsvraag of een omvangrijk feitencomplex, heeft verweerder een te beperkte maatstaf gehanteerd. Op grond van artikel 31, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (het Bvr) dient het bestuur immers in te stemmen met een begroting van de naar verwachting te verrichten werkzaamheden indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend. Daarom is niet uitgesloten dat ook in zaken zonder bijzondere rechtsvraag of omvangrijk feitencomplex de behandeling in redelijkheid niet binnen de tijdgrens kan plaatsvinden.
Tot slot stelt eiser dat er wel degelijk sprake is van een omvangrijk feitencomplex. Dit blijkt uit het feit dat de processen-verbaal van de getuigenverhoren in de betreffende zaak samen 21 pagina’s beslaan.
Wat zijn de regels?
4. De regels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit bevoegdelijk is genomen. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat eiser geen beroep doet op de actuele mandaatregeling van verweerder. Ten tijde van het bestreden besluit was de mandaatregeling van 27 juli 2020 (Stcrt. 2020, nr. 39754) van verweerder van toepassing. Op grond van artikel IX, eerste lid, van deze mandaatregeling, zijn het hoofd Kwaliteit en het hoofd Financieel Klantencentrum gemandateerd om te beslissen op bezwaarschriften. Het bestreden besluit is ondertekend door het hoofd Kwaliteit. Het betoog van eiser slaagt niet.
6. De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter artikel 31, tweede lid, van het Bvr verweerder beoordelingsruimte en daarmee de bevoegdheid beleid vast te stellen geeft ten aanzien van de afhandeling en beoordeling van bewerkelijke zaken en het op grond daarvan toekennen van extra uren rechtsbijstand boven de forfaitaire urengrens. Het beleid van verweerder voor het toekennen van extra uren als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Bvr is niet onredelijk. Gegeven het forfaitaire karakter van het toevoegingenstelsel, hoeft niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een verzoek om extra uren te leiden. [1]
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder een te beperkte maatstaf heeft gehanteerd door te beoordelen of er sprake is van een bijzondere rechtsvraag of een omvangrijk feitencomplex. Bijzondere feiten of omstandigheden die met zich brengen dat verweerder gehouden was van het door hem gehanteerde beleid af te wijken zijn gesteld noch gebleken. Daarnaast is de rechtbank, anders dan door eiser is gesteld, niet gebleken dat er sprake is van een omvangrijk feitencomplex. De stelling van eiser dat de processen-verbaal van de getuigenverhoren in de betreffende zaak samen 21 pagina’s beslaan en, zoals hij daar ter zitting aan heeft toegevoegd, de advocaat van de tegenpartij 60 uur aan de zaak heeft besteed, rechtvaardigen niet die conclusie. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aan een forfaitair systeem inherent is dat de gemiddelde tijdsbesteding in de ene zaak niet wordt gehaald en in de andere zaak wellicht wordt overschreden. Het betoog van eiser slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: de regels

Besluit vergoedingen rechtsbijstand
Artikel 13
1. indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, wordt voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Artikel 28
1. Na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand dient de rechtsbijstandverlener bij het bestuur een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.
Artikel 31
1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
2 Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
3. Nadat de tijd waarmee het bestuur heeft ingestemd is verstreken, dient de rechtsbijstandverlener een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de desbetreffende werkzaamheden en kan hij daarbij een begroting indienen met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 maart 2019.