ECLI:NL:RBDHA:2022:4064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
RK 21/2455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van klager, die verzocht om teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 18.200,-. Dit bedrag was in beslag genomen tijdens een huiszoeking op 29 november 2018, in verband met een strafrechtelijke verdenking tegen klagers zoon, [zoon 1]. De rechtbank heeft het beklag op 8 februari 2022 behandeld in een openbare raadkamer, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Gierdharie, en de officier van justitie, mr. M. van Schie, ook werd gehoord.

Klager stelde dat het geld op legale wijze was verkregen en dat het onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het geld later verbeurd zou verklaren. De officier van justitie gaf aan dat een deel van het geld, namelijk € 13.200,-, teruggegeven mocht worden aan klager, terwijl het restant van € 5.000,- onder beslag moest blijven, omdat dit geld toebehoorde aan klager's andere zoon, [zoon 2], die ook verdachte was in het onderzoek.

De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift tijdig was ingediend, ondanks dat de inbeslagneming meer dan twee jaar geleden had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beklag gedeeltelijk gegrond en gelastte de teruggave van € 13.200,- aan klager, maar verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek om teruggave van de overige € 5.000,-, omdat dit bedrag niet aan hem toebehoorde. De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten dat klager niet als rechthebbende kon worden beschouwd en dat een vervreemding van het in beslag genomen goed na het beslag niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/767474-18
Raadkamernummer: RK21/2455
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager 2],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres],
advocaat: mr. N. Gierdharie,
hierna te noemen: klager.

Inleiding

Het beklag strekt tot teruggave van een geldbedrag van € 18.200,-.
Tegen [zoon 1], een zoon van klager, is een strafrechtelijke verdenking gerezen, in verband waarmee het huis van klager op 29 november 2018 is doorzocht. Daar is € 18.200,- aan contant geld aangetroffen en in beslag genomen. Op dit geld ligt klassiek en conservatoir beslag.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 8 februari 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van (een deel van) het strafdossier met bovengenoemd.
Klager, bijgestaan door mr. N. Gierdharie, is gehoord. Tevens is de officier van justitie
mr. M. van Schie gehoord.

Het standpunt van klager

Klager heeft verzocht om teruggave van het geldbedrag omdat het op legale wijze is verkregen. Hierdoor is het hoogst onwaarschijnlijk, dat de strafrechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren. Bovendien behoorde een bedrag van € 5.000,- toe aan een andere zoon van klager, [zoon 2], voor wie klager dit bedrag bewaarde. Omdat hierop beslag was gelegd heeft klager dit bedrag aan zijn zoon vergoed, zodat het in beslag genomen bedrag van € 5.000,- nu eigendom van klager is geworden.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager zelf heeft verklaard dat een deel van het geld van zijn zoon is. Een deel van het geldbedrag, namelijk € 13.200,- mag worden teruggegeven aan klager. Het restant dient onder beslag te blijven, omdat ook [zoon 2] verdachte is in het onderzoek naar [zoon 1] en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, dit geldbedrag verbeurd zal verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
Volgens artikel 552a, tweede lid, Sv moet een klaagschrift in dat geval worden ingediend binnen twee jaar nadat de inbeslagneming plaatsvond. De inbeslagneming vond plaats op 29 november 2018. Het klaagschrift is ingediend op 4 januari 2022, zodat de voorschreven termijn is overschreden. De rechtbank ziet echter aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Bedrag van € 13.200,-.
De officier van justitie heeft meegedeeld dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen teruggave van een deel van het inbeslaggenomen geldbedrag, namelijk € 13.200,-. Dat betekent dat het beklag voor dit deel gegrond zal worden verklaard en de teruggave van dit geldbedrag aan klager zal worden gelast.
Bedrag van € 5.000,-.
In onderhavige zaak blijkt uit de kennisgeving van inbeslagname (p. 966) dat het geldbedrag van € 18.200,- (waarvan nog € 5.000,- ter beoordeling voorligt) onder de zoon [zoon 1] in beslag is genomen. Klager heeft ter plaatse direct verklaard dat een deel van het geld toebehoorde aan [zoon 2] (zijn andere zoon) (p. 963). Uit het dossier blijkt verder dat beide zoons verdachte zijn in het onderzoek [naam] (relaas-proces-verbaal [nummerreeks], nr. 1.2, p. 3, 5 en 6) en dat beide zoons verzekeringsgeld hebben ontvangen (proces-verbaal van verdenking, [nummerreeks], nr. [nummerreeks]).
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat klager niet als rechthebbende van het bedrag van € 5.000,- kan worden beschouwd, omdat zijn zoon [zoon 2] de eigenaar is. Dat heeft tot gevolg dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn beklag.
Klager heeft nog gesteld dat hij zelf eigenaar is geworden omdat hij het bedrag heeft vergoed aan zijn zoon, maar dit is allereerst niet onderbouwd en die redenering snijdt bovendien geen hout. Een vervreemding van het in beslag genomen goed, tot stand gekomen na het beslag, kan immers niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen (artikel 453a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag gedeeltelijk gegrond en gelast de teruggave van € 13.200,- aan klager;
- verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag voor het overige.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.A. Sturm, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K. Muijsert, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2022.