ECLI:NL:RBDHA:2022:4064
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag in strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van klager, die verzocht om teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 18.200,-. Dit bedrag was in beslag genomen tijdens een huiszoeking op 29 november 2018, in verband met een strafrechtelijke verdenking tegen klagers zoon, [zoon 1]. De rechtbank heeft het beklag op 8 februari 2022 behandeld in een openbare raadkamer, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Gierdharie, en de officier van justitie, mr. M. van Schie, ook werd gehoord.
Klager stelde dat het geld op legale wijze was verkregen en dat het onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het geld later verbeurd zou verklaren. De officier van justitie gaf aan dat een deel van het geld, namelijk € 13.200,-, teruggegeven mocht worden aan klager, terwijl het restant van € 5.000,- onder beslag moest blijven, omdat dit geld toebehoorde aan klager's andere zoon, [zoon 2], die ook verdachte was in het onderzoek.
De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift tijdig was ingediend, ondanks dat de inbeslagneming meer dan twee jaar geleden had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beklag gedeeltelijk gegrond en gelastte de teruggave van € 13.200,- aan klager, maar verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek om teruggave van de overige € 5.000,-, omdat dit bedrag niet aan hem toebehoorde. De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten dat klager niet als rechthebbende kon worden beschouwd en dat een vervreemding van het in beslag genomen goed na het beslag niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen.