ECLI:NL:RBDHA:2022:416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
NL22.706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van voortvarend handelen door de autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit en geboren op 1 januari 2002, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had eerder niet gereageerd op uitnodigingen om over de overdracht te spreken en had op 13 januari 2022 geprobeerd illegaal naar Engeland te reizen.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder het ontbreken van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en het gebrek aan zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat verweerder voortvarend had gehandeld door de reeds geplande vlucht te annuleren en een nieuwe vlucht te boeken voor een eerdere datum. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor opheffing of invrijheidstelling. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar door rechter S. van Lokven, in aanwezigheid van griffier E.C.M. Boerboom.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.706
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Zitting hebben:

mr. S. van Lokven rechter
mr.E.C.M. Boerboom griffier

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om door de rechter in persoon te worden gehoord op zijn beroep tegen de inbewaringstelling en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aansluitend aan de behandeling ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 1 januari 2002.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. In het beroepsschrift is vermeld dat als beroepsgronden primair wordt aangevoerd dat geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en subsidiair geen sprake is van zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Ook vindt eiser dat ondanks dat hij is staandegehouden tijdens een poging om niet rechtmatig uit te reizen naar Engeland, de gelegenheid had moeten worden geboden om in een AZC zijn overdracht aan Zweden af te wachten.
4. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3m laten vallen en stelt zich overigens op het standpunt dat juist zeer voortvarend is gehandeld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op 18 november 2021 is een claimakkoord tussen Nederland en Zweden tot stand gekomen. Op 10 december 2021 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend zodat dit besluit in rechte vaststaat. Eiser is op 21 december 2021 en op 27 december 2021 niet verschenen op een uitnodiging van de regievoerder om over de overdracht te spreken.
7. Uit het dossier blijkt dat aanvankelijk een overdracht aan Zweden was gepland op 8 februari 2022. Ook blijkt uit het dossier dat een inbewaringstelling was voorbereid en voorzien op 31 januari 2022 en dat op 10 januari 2022 het vervoer van de opvanglocatie naar het DTC reeds was geregeld. Op 13 januari 2022 wordt eiser aangetroffen in Hoek van Holland terwijl hij on niet rechtmatige wijze poogde uit te reizen naar Engeland. Eiser is staandegehouden, overgebracht voor verhoor, opgehouden, gehoord over een mogelijke inbewaringstelling en vervolgens in bewaring gesteld. Op 13 januari 2022, de dag van de inbewaringstelling, heeft de regievoerder de overdrachtsdatum vervroegd en gewijzigd naar 25 januari 2022. Op 14 januari 2022 zijn de vluchtgegevens medegedeeld aan eiser en op 18 januari 2022 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden waarin eiser nader is geïnformeerd over de overdracht en gang van zaken tot aan die overdracht. Eiser heeft aangegeven mee te zullen werken aan de overdracht aan Zweden op 25 januari 2022. Eiser heeft op 23 januari 2022 medewerking aan de covid-test geweigerd, waarop verweerder de vlucht heeft geannuleerd en heeft aangegeven een nieuwe vlucht aan te zullen vragen.
8. De rechtbank stelt vast dat uit het handelen van verweerder blijkt dat verweerder het ingrijpende karakter van vrijheidsbeneming ten volle heeft onderkend. Juist nu verweerder de dag van de inbewaringstelling de reeds geplande en voorbereide vlucht heeft geannuleerd en een nieuwe vlucht heeft geboekt voor een eerdere datum, heeft verweerder optimaal voldaan aan zijn verplichting om steeds zo snel als redelijkerwijze mogelijk is te handelen en de duur van de inbewaringstelling steeds zo kort mogelijk te laten zijn. Verweerder heeft geen passieve houding aangenomen in de wetenschap dat de overdracht reeds was geregeld, maar heeft actief en adequaat gehandeld op het moment dat eiser onverwacht eerder dan gepland in zijn macht kwam. De omstandigheid dat een vlucht op 25 januari 2022 de eerst beschikbare vlucht is bij een boeking op 13 januari 2022 en daardoor sprake is van tijdsverloop tussen de inbewaringstelling en de feitelijke overdracht, betekent niet dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond dat geen sprake is van voortvarend handelen is dan ook onbegrijpelijk en slaagt niet.
9. De in het beroepsschrift vermelde beroepsgronden dat geen sprake was van een vermoeden van illegaal verblijf ten tijde van de aanhouding en dat er geen zicht op overdracht bestaat zijn niet nader toegelicht, zodat deze gronden geen bespreking behoeven. Verweerder heeft ter zitting genoegzaam uitgelegd dat gelet op de zware en lichte gronden en de poging tot niet rechtmatige uitreis, geen enkele reden bestond eiser toe te staan terug te keren naar de opvanglocatie en om af te zien van een gehoor inbewaringstelling.
10. De rechtbank heeft overigens ambtshalve het voortraject, de wijze waarop eiser voorafgaande aan oplegging van de maatregel is gehoord, de grondslag en motivering van de maatregel, het onderzoek naar de mogelijkheid om te kunnen volstaan met toepassing van een lichter middel en de motivering hiervan en het zicht op overdracht aan Zweden onderzocht. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, zodat de maatregel niet zal worden opgeheven en eiser niet in vrijheid zal worden gesteld.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, dat de termijn hiervoor één week is en dat deze termijn aanvangt daags nadat het proces-verbaal van deze uitspraak aan het digitale dossier is toegevoegd.
Deze uitspraak is aldus op 24 januari 2022 in het openbaar gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
Het proces-verbaal van deze uitspraak is bekendgemaakt op:25 januari 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.