ECLI:NL:RBDHA:2022:4169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/09/604157 / FA RK 20-8939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, eenhoofdig gezag, ontzegging omgang en vervangende toestemming verhuizing naar Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de vrouw ([X]) en de man ([Y]). De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder het verzoek om het hoofdverblijf van hun minderjarige kind ([voornaam minderjarige]) bij haar te bepalen, het eenhoofdig gezag over het kind aan haar toe te kennen, en vervangende toestemming voor verhuizing naar Oostenrijk. De man heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en heeft op 4 maart 2022 de zaak behandeld. De ouders zijn gehuwd sinds 2018 en hebben samen een minderjarig kind, geboren in 2019. De vrouw verblijft momenteel in Oostenrijk en heeft het contact tussen de man en het kind stopgezet. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waarbij het kind aan de vrouw was toevertrouwd en de man omgang had op twee dagen per week. De vrouw heeft haar verzoeken gewijzigd en verzoekt nu om eenhoofdig gezag en beëindiging van de zorgregeling. De rechtbank heeft besloten een raadsonderzoek te gelasten om de situatie van het kind te onderzoeken, gezien de zorgen die zijn geuit over de zorg van de man. De rechtbank heeft de beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming voor verhuizing pro forma aangehouden voor zes maanden, en heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij het kind één weekend per maand bij de man verblijft. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten en hierover te rapporteren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Zaak- en rekestnummers:
  • C/09/604157 en FA RK 20-8939 (echtscheiding)
  • C/09/608851 en FA RK 21-1750 (verdeling)
Datum beschikking: 01 april 2022

Beschikking op het op 3 december 2020 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
volgens de Basisregistratie Personen wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
feitelijk verblijvende te Oostenrijk,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Gierdharie te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier met bijlagen van 4 januari 2021 van de vrouw;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
  • het formulier verdelen en verrekenen namens de man, ingediend op 25 maart 2021;
  • het formulier verdelen en verrekenen namens de vrouw, ingediend op 1 april 2021;
  • het F9-formulier met bijlagen van 19 april 2021 van de man;
  • het F9-formulier met bijlagen van 9 december 2021 van de vrouw;
  • het F9-formulier met bijlage van 20 december 2021 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 14 januari 2022 van de vrouw;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek.
Op 4 maart 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat, en [medewerker Rvdk] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Feiten

  • De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] 2018 te [plaats huwelijk] .
  • Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
  • Volgens de Basisregistratie Personen heeft de vrouw de Nederlandse nationaliteit en is de man Staatloos.
  • Deze rechtbank heeft op 22 december 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] – met inbegrip van de inboedel – en de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
- de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
- de man voorlopig gerechtigd is om op twee verschillende dagen per week omgang te hebben met [voornaam minderjarige] , waarbij de vrouw aanwezig is en waarbij de dagen, de duur en het tijdstip in onderling overleg tussen de man en de vrouw worden bepaald;
- de man aan de vrouw, met ingang van 22 december 2020 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 109,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- Op 20 december 2021 hebben partijen een door hen beiden ondertekend ouderschapsplan overgelegd, voor zover hier van belang inhoudende dat:
- de ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] ;
- [voornaam minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben;
- de ouders een zorgregeling zijn overeengekomen waarbij [voornaam minderjarige] iedere 2 tot 3 weken bij beide ouders verblijft in Nederland dan wel Oostenrijk, met de wissel in Duitsland;
- er wordt over en weer geen kinderalimentatie voldaan.
  • De vrouw heeft de rechtbank op 14 januari 2022 bericht dat zij niet langer achter het getekende ouderschapsplan staat en heeft hierbij aanvullende/gewijzigde verzoeken ingediend.
  • Sinds 1 januari 2022 verblijft [voornaam minderjarige] bij de vrouw in Oostenrijk. Vanaf dat moment heeft de vrouw het contact tussen de man en [voornaam minderjarige] stopgezet.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • bepaling van het hoofdverblijf van [voornaam minderjarige] bij de vrouw, met vervangende toestemming aan de vrouw om zich met [voornaam minderjarige] in Oostenrijk te vestigen;
  • belasting van de vrouw met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] ;
  • beëindiging van de zorgregeling tussen [voornaam minderjarige] en de man;
  • gelasting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] te voldoen van € 250,- per maand, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, heeft de vrouw ter zitting ingetrokken. De rechtbank heeft daarom op dit punt niets te beslissen.
De man voert – onder referte ten aanzien van de echtscheiding – op dit moment nog verweer tegen de overige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De man heeft zijn eerder ingediende zelfstandige verzoeken (die onder andere zagen op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen) op de zitting ingetrokken. Ten aanzien van deze verzoeken heeft de rechtbank daarom niets meer te beslissen.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht ten aanzien van het echtscheidingsverzoek van de vrouw op grond van artikel 3 van de Verordening (EG) Nr 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (hierna: Brussel IIbis) omdat de verweerder (de man) zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is Nederlands recht op het echtscheidingsverzoek van toepassing.
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
De ouders hebben op 22 december 2021 een door hen beiden ondertekend ouderschapsplan overgelegd, zij het dat de vrouw enige tijd hierna heeft verzocht tot wijziging van bepaalde hierbij overeengekomen onderwerpen, nu zij zich daarmee niet langer kan verenigen. Dit laat echter onverlet dat partijen met dit ouderschapsplan hebben voldaan aan vorengenoemde processuele eis, zodat de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
Eenhoofdig gezag, de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] en vervangende toestemming aan de vrouw om zich met [voornaam minderjarige] in Oostenrijk te vestigen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Voor bepaling van de rechtsmacht en het toepasselijk recht is de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige] van belang.
Op grond van artikel 8 Brussel IIbis is de Nederlandse rechter bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid, omdat [voornaam minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland had op het tijdstip van het verzoek.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:440), en de daarbij behorende (gevolgde) conclusie van dezelfde datum (ECLI:NL:PHR:2022:32), volgt dat de rechter de hiervoor bedoelde ‘gewone verblijfplaats’ van het kind moet bepalen op basis van een ‘globaal onderzoek’. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie komt de gewone verblijfplaats van een kind overeen met de plaats waar zich in feite het centrum van zijn leven bevindt op het peilmoment, te weten het moment van indiening van het verzoek inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind.
Eventuele wijzigingen in de gewone verblijfplaats na het peilmoment hebben geen invloed op de (on)bevoegdheid van de rechter in eerste aanleg of in hoger beroep (het beginsel van perpetuatio fori).
Op het moment van indiening van het verzoekschrift op 3 december 2020 woonden beide ouders en [voornaam minderjarige] in Nederland, waardoor [voornaam minderjarige] (ondanks haar op dit moment geldende feitelijke verblijf in Oostenrijk) haar gewone verblijfplaats, voor wat betreft het bepalen van de bevoegdheid, in Nederland heeft.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
Wettelijke kaders
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan de advocaat van de man lijkt te menen, deze procedure geen IKO-procedure betreft en deze ook op generlei wijze aanhangig is gemaakt. Wat dan ook is bedoeld met de tijdens de zitting herhaaldelijk door haar gedane opmerking dat als een vader in een geval als dit hetzelfde had gehandeld als de moeder, het kind onmiddellijk terug was geleid naar de moeder, is de rechtbank - nog daargelaten wat daar überhaupt van zij - niet duidelijk. Een dergelijk verzoek ligt niet voor en indien dit was beoogd, had het op de weg gelegen van de man om, met behulp van zijn advocaat, de daartoe benodigde (andere) rechtsmiddelen in te zetten.
Hoofdverblijfplaats
Artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat in geval van een gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Nu tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat een vergelijk op de voet van het vijfde lid van dit artikel tussen de ouders niet mogelijk is, zal de rechtbank een beslissing moeten nemen die haar in het belang van [voornaam minderjarige] wenselijk voorkomt.
Vervangende toestemming verhuizing
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901) volgt dat de rechter bij de beslissing over vervangende toestemming voor verhuizing van een kind een zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
Eenhoofdig gezag
Op grond van artikel 1:253n tweede lid, in samenhang met artikel 1:251 eerste lid BW kan de rechtbank bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten van partijen
De vrouw woont momenteel in Oostenrijk, waar zij samen met haar huidige partner een horecaonderneming heeft. De vrouw verzoekt dat [voornaam minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben en dat, voor zover nodig, aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om zich met [voornaam minderjarige] in Oostenrijk te vestigen. De vrouw maakt zich zorgen over de situatie bij de man. Op de zitting heeft de vrouw aangegeven dat deze zorgen onder andere het gevolg zijn van een telefoontje van Veilig Thuis van december 2021. Dit telefoontje ging over een melding dat de man, om half 1 ‘s nachts, met [voornaam minderjarige] in de regen op straat liep. De vrouw geeft aan dat zij momenteel nog contact heeft met Veilig Thuis over de situatie en dat zij zich beraden of verder onderzoek nodig is. De vrouw verzoekt de rechtbank om de zorgregeling zoals afgesproken in het ouderschapsplan te beëindigen. Volgens de vrouw is de man niet in staat om voor een langere periode voor [voornaam minderjarige] te zorgen. Zij geeft aan dat [voornaam minderjarige] in verwaarloosde en vervuilde toestand bij haar kwam na de eerdere contactmomenten met de man. Om inzicht te krijgen in de leefsituatie van de man en te onderzoeken welke contactmomenten in het belang van [voornaam minderjarige] zijn, wil de vrouw graag dat de rechtbank een raadsonderzoek zal gelasten. Ten aanzien van het gezag geeft de vrouw aan dat, gezien de sterk verslechterde verstandhouding tussen partijen waarin geen verbetering lijkt op te treden, er een reëel risico bestaat dat [voornaam minderjarige] bij een voortduring van het gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders. De vrouw verzoekt daarom het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] .
Over het telefoontje van Veilig Thuis geeft de man aan dat hij die avond met [voornaam minderjarige] bij zijn ouders verbleef, maar dat hij ruzie kreeg met zijn ouders en toen met [voornaam minderjarige] naar het huis van zijn broertje is gelopen. Hij geeft aan dat medewerkers van Veilig Thuis naar aanleiding van de melding bij hem thuis zijn geweest. Verder heeft de man niets meer van Veilig Thuis vernomen. Volgens de man stelt de vrouw zonder enige concrete onderbouwing dat de hij niet in staat is om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. Daarom heeft zij eenzijdig de afspraken in het ouderschapsplan stopgezet en heeft zij eenzijdig besloten om [voornaam minderjarige] weg te houden bij de man, zonder enig voorafgaand overleg. De vrouw heeft er zelf voor gekozen om naar Oostenrijk te verhuizen en [voornaam minderjarige] aanvankelijk bij de man te laten. [voornaam minderjarige] is geboren in Nederland en heeft daar tot nu altijd gewoond met haar familie van zowel moeders- als vaderskant. Zij heeft met beide kanten een goede band. Het is onverantwoord van de vrouw om [voornaam minderjarige] uit haar vertrouwde omgeving te trekken. Ook heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een noodzaak is om te verhuizen. Bovendien blijkt niet op welke wijze de positie van de man dan wordt gewaarborgd. Ten aanzien van het gezag over [voornaam minderjarige] , geeft de man aan dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om het eenhoofdig gezag toe te wijzen. Het alleen opperen van de term klem en verloren is niet voldoende. Dit moet worden onderbouwd, wat de vrouw volgens de man heeft nagelaten.
Raadsadvies op de zitting
De raadsvertegenwoordiger ter zitting heeft aangegeven dat zij zich ernstige zorgen maakt om [voornaam minderjarige] , omdat zij in korte tijd veel heeft meegemaakt. [voornaam minderjarige] heeft behoefte aan stabiliteit en continuïteit. Ondanks dat Veilig Thuis momenteel bij het gezin betrokken is, acht zij het in het belang van [voornaam minderjarige] dat er goed gekeken wordt naar de huidige zorgen. Zij heeft daarom een raadsonderzoek geadviseerd, om te bezien welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling in het belang van [voornaam minderjarige] zijn. Ook acht zij het in het belang van [voornaam minderjarige] dat in dit raadsonderzoek wordt bezien of er een kinderbeschermingsmaatregel nodig is. Omdat Veilig Thuis al bij het gezin betrokken is, heeft de raadsvertegenwoordiger ter zitting partijen tot slot geadviseerd om zich bij problemen gedurende het raadsonderzoek tot Veilig Thuis te wenden.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Er is in korte tijd zeer veel veranderd voor [voornaam minderjarige] . In de voorlopige voorzieningenprocedure van december 2020 is [voornaam minderjarige] toevertrouwd aan de vrouw en is er een zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige] vastgesteld, waarbij zij twee dagen per week contact hadden in aanwezigheid van de vrouw. De dagen, duur en tijdstip van het contact werden in onderling overleg tussen de ouders bepaald. Vervolgens zijn de ouders in december 2021 een ouderschapsplan overeengekomen waarbij de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de man is bepaald en partijen een zorgregeling hanteren waarbij [voornaam minderjarige] 2 tot 3 weken bij iedere ouder verblijft en er dus elke 2 tot 3 weken een wisseling plaatsvindt tussen Nederland en Oostenrijk. Sinds 1 januari 2022 verblijft [voornaam minderjarige] echter feitelijk voltijds in Oostenrijk. Op 14 januari 2022 heeft de vrouw haar gewijzigde verzoeken ingediend. Gezien de hiervoor geschetste situatie maakt de rechtbank zich, net als de raadsmedewerker ter zitting, ernstige zorgen over [voornaam minderjarige] . In korte tijd hebben er voor haar grote en ingrijpende wisselingen plaatsgevonden. De rechtbank vraagt zich ernstig af of het belang van [voornaam minderjarige] daadwerkelijk door de ouders wordt vooropgezet. De rechtbank begrijpt enerzijds de wens van de vrouw om met haar partner in Oostenrijk haar leven voort te zetten en anderzijds de wens van de man om [voornaam minderjarige] zo veel als mogelijk in Nederland te zien. De aangevoerde punten in de stukken en op de zitting van beide ouders zagen echter vooral op hun eigen wensen, niet op de belangen van [voornaam minderjarige] .
De rechtbank zal het advies van de raadsmedewerker ter zitting volgen en een raadsonderzoek gelasten. De rechtbank acht zich, gezien de huidige situatie, onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen die in het belang van [voornaam minderjarige] kan worden geacht. De ouders hebben ter zitting aangegeven zich te kunnen vinden in een raadsonderzoek. Het onderzoek dient de volgende vragen te behandelen:
  • Zijn er feiten en/of omstandigheden die erop wijzen dat [voornaam minderjarige] klem of verloren dreigt te raken, zonder dat daarin binnen afzienbare tijd verbetering is te verwachten, of dat toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vrouw anderszins in het belang van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is?
  • Zijn er feiten en/of omstandigheden die duiden op bezwaren als genoemd in artikel 1:377a derde lid BW, die aan een zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige] in de weg staan? Zo ja, welke? Zo nee, welke zorgregeling is volgens de Raad in het belang van [voornaam minderjarige] ?
  • Is (verdere) hulpverlening voor [voornaam minderjarige] en de ouders noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke hulpverlening?
  • Is een kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling) geïndiceerd?
De rechtbank onderstreept het advies van de Raad aan partijen om zich tot Veilig Thuis te wenden indien er problemen ontstaan gedurende het raadsonderzoek.
In afwachting van het advies van de Raad zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag over [voornaam minderjarige] , de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] , de ontzegging van de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de man en het verzoek omtrent de vervangende toestemming om met [voornaam minderjarige] naar Oostenrijk te verhuizen pro forma aanhouden voor de duur van zes maanden.
Voorlopige zorgregeling
De rechtbank acht het zorgwekkend dat de vrouw zonder nader overleg met de man [voornaam minderjarige] heeft meegenomen naar Oostenrijk. Gedurende het raadsonderzoek acht de rechtbank het echter in het belang van [voornaam minderjarige] dat er rust en stabiliteit is. Dat betekent dat gedurende het raadsonderzoek de huidige situatie, waarbij [voornaam minderjarige] met de vrouw in Oostenrijk verblijft, dient te worden gehandhaafd.
De rechtbank acht het daarentegen wel in het belang van [voornaam minderjarige] dat zij gedurende dit onderzoek met enige regelmaat contact heeft met de man. Daarbij dient te worden meegewogen dat zij niet gebaat is bij een continue wisseling van verblijfplaats, gezien haar jonge leeftijd en de grote afstand tussen Nederland en Oostenrijk. Daarom zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepalen waarbij de vrouw één keer per maand met [voornaam minderjarige] naar Nederland komt. [voornaam minderjarige] zal op dat moment van zaterdag 12:00 uur tot zondag 17:00 uur (dus met overnachting) bij de man verblijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de vrouw verzocht, deze omgangsmomenten begeleid te laten plaatsvinden. De ouders dienen in onderling overleg te bepalen welk weekend in de maand de vrouw met [voornaam minderjarige] naar Nederland zal komen, zodat de man hier rekening mee kan houden.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk] 2018 te [plaats huwelijk] ;
bepaalt dat de minderjarige, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , bij de man zal verblijven: één weekend per maand, door de ouders in onderling overleg te bepalen, waarbij [voornaam minderjarige] van zaterdag 12:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijft;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met de hiervoor omschreven doelen en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
1 oktober 2022 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat de behandeling ter zitting, na ontvangst van het rapport en advies, zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van het gezag, de zorgregeling, de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming verhuizingaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, kinderrechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. A.M. Lokhorst als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 1 april 2022.