ECLI:NL:RBDHA:2022:4189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
22_106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 14 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening door een verzoekster die een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, en het bezwaar daartegen was ongegrond verklaard. Verzoekster heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in acute financiële nood verkeerde en geen inkomsten had om in de basisbehoeften van haarzelf en haar minderjarig kind te voorzien.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 19 januari 2022, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren. Verzoekster had nadere stukken ingediend, maar verweerder stelde dat er geen spoedeisend belang meer was, omdat er een voorschot was toegekend. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster nog steeds een spoedeisend belang had, omdat de inhoudelijke beslissing op haar aanvraag nog niet was genomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet alle gevraagde gegevens had overgelegd, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van haar recht op bijstand. Ondanks dat verzoekster had aangevoerd dat zij de gevraagde gegevens niet kon aanleveren vanwege haar echtscheidingsprocedure, oordeelde de voorzieningenrechter dat dit onvoldoende aannemelijk was. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de financiële situatie van verzoekster nog niet geheel duidelijk was en er tijdelijk een voorschot was verstrekt. De uitspraak werd gedaan door mr. R.H. Smits, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/106

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Salhi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot toekenning van een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens verzoekster is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verzoekster heeft op 26 januari 2022 en 10 februari 2022 nadere stukken ingestuurd.
Verweerder heeft bij brief van 1 februari 2022 een nader standpunt ingenomen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
3.1.
Verzoekster stelt dat zij geen inkomsten heeft om in de basisbehoeften van haar en haar minderjarig kind te voorzien. Zij ontvangt geen kinderalimentatie. Haar echtgenoot zal pas kinderalimentatie voldoen na verkoop van de echtelijke woning. Verder heeft zij de afgelopen periode geleefd van leningen van familieleden.
3.2.
Verweerder stelt dat naar aanleiding van de nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering van 27 december 2021 aan verzoekster een voorschot is toegekend en dat er daarom geen spoedeisend belang meer is.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet hetgeen eiseres heeft aangevoerd haar financiële positie zodanig is dat zij nog een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Weliswaar is aan verzoekster bij besluit van 31 januari 2022 een voorschot toegekend, maar de reden hiervan is dat er vijf weken zijn verstreken sinds de aanvraag van 27 december 2021. Daarmee is nog niet inhoudelijk beslist op de aanvraag en is onzeker of verzoekster in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering.
4. Verzoekster is gehuwd met [A]. Op 17 december 2020 heeft [A] een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Op dit verzoek is door de rechtbank nog niet beslist.
5. Verzoekster heeft op 12 februari 2021 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend ten behoeve van haarzelf en haar kinderen.
6. Bij brieven van 16 februari 2021 en 4 maart 2021 heeft verweerder aan verzoekster verzocht om nadere gegevens die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Verzoekster heeft hierop stukken ingezonden, maar die waren volgens verweerder niet compleet.
7. Bij brief van 9 april 2021 heeft verweerder aan verzoekster nog om de volgende stukken verzocht:
a. a) gegevens waarin het maandbedrag aan hypotheek en spaar/levensverzekering wordt vermeld;
b) het laatste hypotheekoverzicht, jaaroverzicht of jaaropgaaf van de bank met alle gekoppelde spaar- en beleggingsrekeningen;
c) een recent overzicht van de waarde van de levensverzekering die verbonden is aan de hypotheek;
d) De WOZ-beschikking van de woning van 2020.
e) een verklaring waarin verzoekster toestemming geeft om een krediethypotheek te vestigen op haar woning;
Bij brief van 28 april 2021 heeft verweerder de brief van 9 april 2021 bij verzoekster in herinnering gebracht en verzocht de daarin verzochte stukken voor 12 mei 2021 in te zenden.
8. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, op de grond dat verzoekster niet de gevraagde informatie heeft ingeleverd en dat daarom het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat verzoekster nog altijd de gevraagde gegevens, met uitzondering van de WOZ-beschikking over het jaar 2020, niet heeft overgelegd. Deze gegevens zijn volgens verweerder van belang om inzicht te krijgen in de persoonlijke- en inkomens-/vermogenssituatie. Het zijn ook gegevens waarover verzoekster kan beschikken en verstrekken. Nu deze niet door verzoekster zijn verstrekt kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
10. Verzoekster voert aan dat zij thans in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld en dat haar man over de gevraagde gegevens beschikt. Zij heeft herhaaldelijk aan haar man gevraagd de betreffende gegevens te geven, maar hij weigert dat. Ook de advocaat van de man werkt niet mee. De gehele administratie is in beheer bij haar man en zij heeft hier geen toegang toe. Het is voor haar dan ook onmogelijk om de gevraagde gegevens aan te leveren. Ook is het voor haar niet mogelijk om een verklaring, zoals vermeld onder e, te overleggen. De woning staat op naam van beide partijen en zij kan slechts met medewerking van haar man een krediethypotheek vestigen op de woning. Zij is daarom niet gerechtigd een dergelijke verklaring af te leggen.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verweerder gevraagde gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor de beoordeling voor het recht op bijstand. Vast staat dat verzoekster voor het nemen van het bestreden besluit niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Dat verzoekster op dat moment niet in staat was om de gegevens aan te leveren is onvoldoende aannemelijk geworden. Dit betekent dat het bestreden besluit rechtmatig is genomen.
12. Na de zitting heeft verzoekster de hypotheekakte van de woning, het hypotheekjaaroverzicht van 2021 (waaruit het restant van de lening blijkt alsmede in welke vorm de hypotheek is verstrekt), een emailbericht van de bank van 26 januari 2022, het polis blad van de levensverzekering, een verklaring van de verzekeringsmaatschappij waarop de waarde van deze verzekering wordt vermeld en een overzicht van de WOZ-waarde van de woning van verzoekster over de jaren 2014 tot en met 2020 overgelegd. Daarmee heeft verzoekster kennelijk ook naar het oordeel van verweerder duidelijkheid geschapen over haar hypotheek en levensverzekering, maar de voorzieningenrechter kan verweerder volgen in zijn standpunt dat thans het recht op bijstand desondanks nog niet is vast te stellen, omdat nog moet worden bezien (aan de hand van afschriften van de bankrekeningen) hoe verzoekster in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien vanaf de datum van de aanvraag, 12 februari 2021. Nu de financiële situatie van verzoekster op dit moment nog niet geheel duidelijk is en aan haar in ieder geval tijdelijk een voorschot is verstrekt ziet de voorzieningenrechter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.