3.3.De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet hetgeen eiseres heeft aangevoerd haar financiële positie zodanig is dat zij nog een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Weliswaar is aan verzoekster bij besluit van 31 januari 2022 een voorschot toegekend, maar de reden hiervan is dat er vijf weken zijn verstreken sinds de aanvraag van 27 december 2021. Daarmee is nog niet inhoudelijk beslist op de aanvraag en is onzeker of verzoekster in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering.
4. Verzoekster is gehuwd met [A]. Op 17 december 2020 heeft [A] een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Op dit verzoek is door de rechtbank nog niet beslist.
5. Verzoekster heeft op 12 februari 2021 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend ten behoeve van haarzelf en haar kinderen.
6. Bij brieven van 16 februari 2021 en 4 maart 2021 heeft verweerder aan verzoekster verzocht om nadere gegevens die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Verzoekster heeft hierop stukken ingezonden, maar die waren volgens verweerder niet compleet.
7. Bij brief van 9 april 2021 heeft verweerder aan verzoekster nog om de volgende stukken verzocht:
a. a) gegevens waarin het maandbedrag aan hypotheek en spaar/levensverzekering wordt vermeld;
b) het laatste hypotheekoverzicht, jaaroverzicht of jaaropgaaf van de bank met alle gekoppelde spaar- en beleggingsrekeningen;
c) een recent overzicht van de waarde van de levensverzekering die verbonden is aan de hypotheek;
d) De WOZ-beschikking van de woning van 2020.
e) een verklaring waarin verzoekster toestemming geeft om een krediethypotheek te vestigen op haar woning;
Bij brief van 28 april 2021 heeft verweerder de brief van 9 april 2021 bij verzoekster in herinnering gebracht en verzocht de daarin verzochte stukken voor 12 mei 2021 in te zenden.
8. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, op de grond dat verzoekster niet de gevraagde informatie heeft ingeleverd en dat daarom het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat verzoekster nog altijd de gevraagde gegevens, met uitzondering van de WOZ-beschikking over het jaar 2020, niet heeft overgelegd. Deze gegevens zijn volgens verweerder van belang om inzicht te krijgen in de persoonlijke- en inkomens-/vermogenssituatie. Het zijn ook gegevens waarover verzoekster kan beschikken en verstrekken. Nu deze niet door verzoekster zijn verstrekt kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
10. Verzoekster voert aan dat zij thans in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld en dat haar man over de gevraagde gegevens beschikt. Zij heeft herhaaldelijk aan haar man gevraagd de betreffende gegevens te geven, maar hij weigert dat. Ook de advocaat van de man werkt niet mee. De gehele administratie is in beheer bij haar man en zij heeft hier geen toegang toe. Het is voor haar dan ook onmogelijk om de gevraagde gegevens aan te leveren. Ook is het voor haar niet mogelijk om een verklaring, zoals vermeld onder e, te overleggen. De woning staat op naam van beide partijen en zij kan slechts met medewerking van haar man een krediethypotheek vestigen op de woning. Zij is daarom niet gerechtigd een dergelijke verklaring af te leggen.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verweerder gevraagde gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor de beoordeling voor het recht op bijstand. Vast staat dat verzoekster voor het nemen van het bestreden besluit niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. Dat verzoekster op dat moment niet in staat was om de gegevens aan te leveren is onvoldoende aannemelijk geworden. Dit betekent dat het bestreden besluit rechtmatig is genomen.
12. Na de zitting heeft verzoekster de hypotheekakte van de woning, het hypotheekjaaroverzicht van 2021 (waaruit het restant van de lening blijkt alsmede in welke vorm de hypotheek is verstrekt), een emailbericht van de bank van 26 januari 2022, het polis blad van de levensverzekering, een verklaring van de verzekeringsmaatschappij waarop de waarde van deze verzekering wordt vermeld en een overzicht van de WOZ-waarde van de woning van verzoekster over de jaren 2014 tot en met 2020 overgelegd. Daarmee heeft verzoekster kennelijk ook naar het oordeel van verweerder duidelijkheid geschapen over haar hypotheek en levensverzekering, maar de voorzieningenrechter kan verweerder volgen in zijn standpunt dat thans het recht op bijstand desondanks nog niet is vast te stellen, omdat nog moet worden bezien (aan de hand van afschriften van de bankrekeningen) hoe verzoekster in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien vanaf de datum van de aanvraag, 12 februari 2021. Nu de financiële situatie van verzoekster op dit moment nog niet geheel duidelijk is en aan haar in ieder geval tijdelijk een voorschot is verstrekt ziet de voorzieningenrechter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.