ECLI:NL:RBDHA:2022:419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
NL22.504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en recht op persoonlijke hoorzitting van een vreemdeling in quarantaine

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 een mondelinge uitspraak gedaan over de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, die in quarantaine was geplaatst vanwege een coronabesmetting van zijn celgenoot. De vreemdeling kon daardoor niet fysiek naar de rechtbank worden vervoerd en ook niet deelnemen aan de zitting via een telehoor-verbinding. De rechtbank heeft contact opgenomen met het Detentiecentrum (DTC) om te zorgen dat de vreemdeling telefonisch in persoon kon worden gehoord. Dit gebeurde met behulp van een tolk, en de vreemdeling heeft op deze manier deelgenomen aan de zitting. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van hoger beroep tegen deze uitspraak vermeld, met een termijn van één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.504
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Zitting hebben:

mr. S. van Lokven rechter
mr.E.C.M. Boerboom griffier

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2022 om 10:00 uur op zitting geagendeerd. DV&O heeft op 24 januari 2022 om 08:00 uur de griffie van de rechtbank geïnformeerd dat eiser niet naar de rechtbank zal worden vervoerd omdat zijn celgenoot besmet is met het corona-virus en de afdeling van het DTC waar eiser is ingesloten in zijn geheel in quarantaine is geplaatst. Indien een gedetineerde vreemdeling in quarantaine is geplaatst, is het niet mogelijk om de vreemdeling met een telehoor-verbinding te horen op zijn beroep tegen de inbewaringstelling en verzoek om invrijheidstelling. Afgesproken is dat het DTC, indien de vreemdelingrechtelijk gedetineerde in quarantaine is geplaatst, inspanningen zal verrichten om het telefonisch horen van de vreemdeling door de rechtbank mogelijk te maken. Eiser dient, gelet op de wettelijke termijnen, uiterlijk op 24 januari 2022 door de rechter in persoon te worden gehoord op zijn beroep, zodat de rechtbank in deze procedure niet de mogelijkheid heeft om eiser op een andere dag alsnog in de rechtbank te horen. De rechtbank heeft daarom na de melding van DV&O over het niet kunnen vervoeren van eiser contact opgenomen met het DTC om door te geven op welk tijdstip het onderzoek in de zaak van eiser zal plaatsvinden en daarbij verzocht om eiser in staat te stellen om telefonisch deel te nemen aan de zitting. Eiser is daarop telefonisch in persoon en met behulp van een tolk gehoord door de rechtbank en heeft op deze wijze deelgenomen aan de gehele zitting.
Eiser is hierbij bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. A.S.M. Al Hamawandi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aansluitend aan de behandeling ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan en eiser met behulp van de tolk telefonisch de uitspraak op zijn beroep en de motivering hiervoor medegedeeld, zich ervan vergewist dat eiser dit heeft begrepen en hem geïnformeerd over de mogelijkheid een rechtsmiddel tegen de uitspraak in te stellen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 21 december 1999.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Gemachtigde van eiser heeft aangegeven zware grond 3k te betwisten omdat eiser nu een meewerkende houding aanneemt. Eiser heeft ter zitting zelf aangeven mee te zullen werken aan de overdracht aan Spanje die op 26 januari 2022 gaat plaatsvinden, maar eigenlijk liever naar Frankrijk te willen.
4. Verweerder heeft lichte grond 4e ter zitting laten vallen en de overige gronden gehandhaafd. De door eiser betwiste grond volgt volgens verweerder reeds uit de eerdere verklaringen van eiser dat hij niet zou gaan meewerken.
5. De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. In de maatregel is genoegzaam gemotiveerd dat uit de omstandigheid dat verweerder de overdrachtstermijn heeft moeten verlengen omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en uit de eerdere verklaringen van eiser is gebleken dat eiser ten tijde van oplegging van de maatregel geen medewerking aan de overdracht verleende. Dat eiser in een vertrekgesprek nadat hem is medegedeeld dat er een vlucht is aangevraagd en ter zitting verklaart wel mee te zullen werken, betekent niet dat deze grond het significante risico dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht niet kan onderbouwen. De rechtbank wijst er hierbij ook op dat eiser ter zitting eveneens verklaart dat hij liever naar Frankrijk vertrekt.
6. De rechtbank heeft overigens ambtshalve het voortraject, de wijze waarop eiser voorafgaande aan oplegging van de maatregel is gehoord, de grondslag en motivering van de maatregel, het onderzoek naar de mogelijkheid om te kunnen volstaan met toepassing van een lichter middel en de motivering hiervan, de voortvarendheid van handelen en zicht op overdracht aan Spanje onderzocht. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, zodat de maatregel niet zal worden opgeheven en eiser niet in vrijheid zal worden gesteld.
7. De rechtbank heeft eiser tot slot uitgelegd dat hij op grond van het in rechte vaststaande overdrachtsbesluit aan Spanje zal worden overgedragen, hij geen verblijfsrecht in Frankrijk heeft en zijn verzoek om naar Frankrijk te mogen gaan dus niet wordt ingewilligd.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, dat de termijn hiervoor één week is en dat deze termijn aanvangt daags nadat het proces-verbaal van deze uitspraak aan het digitale dossier is toegevoegd.
Deze uitspraak is aldus op 24 januari 2022 in het openbaar gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
Het proces-verbaal van deze uitspraak is bekendgemaakt op:25 januari 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.