In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een asielzoekster, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarin werd meegedeeld dat haar opvang per 13 januari 2021 zou worden beëindigd. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft echter geen beroepsgronden ingediend in haar beroepschrift. De rechtbank heeft haar bij brief van 19 februari 2021 verzocht om dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Aangezien eiseres hier niet op heeft gereageerd, heeft de rechtbank haar op 9 juni 2021 nogmaals de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren. Ook deze termijn is door eiseres niet benut.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 6:5 Awb, en er is niet gebleken dat het ontbreken van beroepsgronden niet aan haar is toe te rekenen. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.