Overwegingen
1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt
een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in
artikel 28 niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening 604/2013
(Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de
behandeling van de aanvraag.
2. Eiser heeft verklaard dat hij op 4 april 2021 niet rechtmatig Frankrijk is ingereisd en dat hij het land binnen een week moest verlaten, omdat hij geen asielaanvraag wilde indienen. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij van de Franse autoriteiten een inreisverbod kreeg voor de duur van één jaar. Eiser heeft documenten overgelegd die deze verklaringen onderbouwen. Verweerder heeft de Franse autoriteiten op 3 juni 2021 verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank merkt op dat verweerder in het claimverzoek niet heeft vermeld dat eiser heeft verklaard dat zijn verloofde in Nederland is. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dit gegeven niet relevant is omdat verweerder vindt dat er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank overweegt dat deze verklaringen van eiser wel hadden moeten worden opgenomen in het claimverzoek omdat verweerder de Franse autoriteiten door dit niet te vermelden niet deugdelijk in de gelegenheid stelt het verzoek te beoordelen. De rechtbank zal aan deze vaststelling geen gevolgen verbinden omdat dit niet is aangevoerd door eiser. De Franse autoriteiten hebben het claimverzoek op 29 juli 2021 aanvaard. Daarmee staat -in beginsel- de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld. Hij is van mening dat niet Frankrijk, maar Nederland, verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft Frankrijk moeten verlaten en aan hem is een inreisverbod opgelegd. Hij is daar slecht behandeld en hij heeft ook in de gevangenis gezeten. Daarnaast heeft eiser een verloofde met rechtmatig verblijf in Nederland. Zij wenst dat eiser in Nederland blijft gedurende en na de inhoudelijke asielprocedure. Er wordt daarom voldaan aan artikel 9 juncto artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. Eiser is tot slot van mening dat verweerder zijn besluit om de asielaanvraag niet onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onvoldoende heeft gemotiveerd.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. Artikel 9 van de Dublinverordening bepaalt het navolgende:
Gezinsleden die internationale bescherming genieten
Wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
6. Artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening bepaalt het navolgende:
g) „gezinsleden”: voor zover het gezin reeds in het land van herkomst bestond, de volgende leden van het gezin van de verzoeker die op het grondgebied van de lidstaten aanwezig
zijn:
— de echtgenoot van de verzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van diens recht met betrekking tot onderdanen van een derde land;
(…)
7. Artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt het navolgende:
2. Welke lidstaat met toepassing van de in dit hoofdstuk beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is, wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient.
8. Partijen zijn het eens over de volgende feiten;
- de aanvraag tot nareis die door de vader van de gestelde verloofde ten behoeve van haar is gedaan, is in december 2020 ingewilligd;
- eiser heeft op 24 april 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland en in Frankrijk heeft hij geen asielaanvraag gedaan;
- de gestelde verloofde van eiser is in juli 2021 Nederland ingereisd om zich in het kader van nareis bij haar vader te voegen;
- eiser en zijn gestelde verloofde wensen samen te blijven en hebben dit beiden ter zitting ten overstaan van de rechtbank herhaald.
9. In het voornemen en besluit is door verweerder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een “duurzame en exclusieve relatie” zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de in beroep overgelegde foto’s dit niet anders maken omdat verweerder niet kan vaststellen dat deze foto’s daadwerkelijk zijn gemaakt op de door eiser aangegeven plaats en tijd. In het verweerschrift is tegengeworpen dat de gestelde verloofde in het kader van nareis bij haar vader naar Nederland is gekomen en dat zij in die procedure niet heeft verklaard dat zij reeds ten tijde van die aanvraag verloofd was. Ook wordt in het verweerschrift tegengeworpen dat de gestelde verloofde op de peildatum, te weten 24 april 2021, feitelijk niet in Nederland was zodat, ook hierom niet is voldaan aan artikel 9 van de Dublinverordening.
10. De rechtbank overweegt allereerst verweerder in het besluit en verweerschrift onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een duurzame relatie tussen eiser en zijn gestelde verloofde. Zoals besproken op zitting vereist de Dublinverordening niet dat sprake is van een “exclusieve” relatie om als gezinslid te kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft voorts op vragen van de rechtbank niet nader kunnen duiden hoe wordt beoordeeld of een relatie “duurzaam” in de zin van de Dublinverordening is. Eiser heeft van aanvang af en consistent verklaard dat hij zich reeds in Syrië heeft verloofd en heeft daarbij de naam van deze vrouw, de ontstaansgeschiedenis van hun relatie en de gegevens van de vader, moeder en overige gezinsleden van deze vrouw gedetailleerd benoemd. Ter zitting hebben eiser en deze vrouw ten overstaan van de rechtbank verklaard sinds wanneer zij een duurzame relatie onderhouden, dat zij zich reeds in Syrië hebben verloofd en dat zij voornemens zijn hun relatie voort te zetten en daarom bij elkaar willen blijven. Eiser heeft meerdere foto’s overgelegd waarop zij beiden zijn te zien en heeft daarbij aangegeven wanneer en waar deze foto’s zijn gemaakt.
11. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat eiser en zijn gestelde verloofde in Syrië nimmer hebben samengewoond en dat eiser bovendien heeft verklaard dat er nog geen sprake was een “officiële relatie”. Verweerder heeft tevens aangegeven dat iemand maar van één gezin een gezinslid kan zijn. Indien de gestelde verloofde zich ten tijde van de aanvraag tot nareis op het standpunt zou hebben gesteld dat zij verloofd was en daarom als gezinslid van eiser zou moeten worden aangemerkt, zou de aanvraag tot nareis hoogstwaarschijnlijk zijn afgewezen.
De rechtbank overweegt dat de stelling dat van een duurzame relatie geen sprake kan zijn als er geen sprake is (geweest) van samenwonen faalt. Dit standpunt miskent niet alleen verscheidende keuzes die partners zelf kunnen maken om hun relatie in te vullen, maar miskent ook de situatie, zoals in de onderhavige procedure aan de orde, waarin vanwege culturele en/of religieuze redenen het niet is toegestaan om samen te wonen voordat sprake is van een huwelijk. Eiser heeft op vragen van de rechtbank uitgebreid uitgelegd dat hij eerst om de hand van zijn beoogde vrouw moet vragen bij haar ouders en dat het niet is toegestaan om te gaan samenwonen en zijn partner geacht wordt bij haar ouders te blijven wonen totdat zij zijn getrouwd. Eiser heeft hierbij ook verklaard dat hij dit bedoelde met zijn verklaring dat er geen sprake was van een “officiële relatie” omdat van een officiële relatie naar zijn beleving pas sprake is als een relatie formeel is geregistreerd en dit alleen kan als er een huwelijk is voltrokken.
12. Artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening, beoogt nu juist ook die duurzame relatie waarin geen sprake is van een huwelijk als gezinsleven aan te merken, waardoor deze relatie relevant is voor de bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
13. De rechtbank volgt evenmin dat eiser niet als gezinslid kan worden aangemerkt in de zin van de Dublinverordening omdat zijn gestelde verloofde als gezinslid van haar ouders is aangemerkt omdat zij met hen samenleefde. Dit miskent immers de omstandigheid dat ook personen die bij hun ouders wonen een liefdesrelatie kunnen hebben die een duurzaam karakter heeft. Niet valt in te zien waarom onder die omstandigheden deze relatie niet moet worden betrokken bij de toepassing van de verantwoordelijkheidscriteria. De rechtbank wijst er hierbij op dat eiser ter zitting heeft uitgelegd dat hij enkel in het AZC Baexem komt om te voldoen aan zijn meldplicht maar hij overigens sinds zijn aankomst in Nederland bij zijn verloofde en zijn schoonfamilie verblijft en woont. Verweerder heeft ook deze verklaring niet betwist.
14. Verweerder heeft niet genoegzaam gemotiveerd, daargelaten dat er geen kenbaar en dus geen te toetsen beleid is vastgesteld dat ziet op de beoordeling van de duurzaamheid van een relatie, waarom deze relatie niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd.
15. De rechtbank kwalificeert de relatie tussen eiser en zijn verloofde dan ook als duurzaam, zodat eiser als gezinslid van zijn verloofde in de zin van artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening, dient te worden aangemerkt.
16. Partijen zijn het er over eens dat de datum waarop eiser in Nederland zijn asielaanvraag heeft ingediend op grond van artikel 7 van de Dublinverordening heeft te gelden als peildatum bij de beoordeling of eiser aanspraken kan ontlenen aan artikel 9 van de Dublinverordening.
17. Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe artikel 9 van de Dublinverordening moet worden uitgelegd. De rechtbank overweegt dat de feitelijke inreis van de verloofde van eiser op zichzelf niet relevant is in dit kader. De verloofde heeft vóór de peildatum toestemming gekregen voor de inreis omdat de aanvraag tot nareis is ingewilligd. Op de in beroep overgelegde foto van het verblijfsdocument van eisers verloofde is niet alleen vermeld dat de “card expiry” 15 juli 2026 is. Tevens is op de achterzijde van dit document vermeld dat de ingangsdatum van haar verblijfsrecht in Nederland 15 juli 2021 is.
De rechtbank leidt hieruit af dat de ingangsdatum van de internationale bescherming die aan de verloofde is toegekend is gelegen ná de peildatum. Artikel 9 van de Dublinverordening creëert een verantwoordelijkheid in het geval de verzoeker een gezinslid is van een persoon “als die persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat”.
18. De bewoordingen van artikel 9 van de Dublinverordening duiden er op dat dit zou betekenen dat eisers gestelde verloofde
op het peilmomentniet kon worden aangemerkt als gezinslid dat als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in Nederland vanwege haar latere feitelijke inreis en daardoor latere afgifte van haar verblijfsdocument en gelijktijdige ingangsdatum van het verblijfsrecht.
19. De rechtbank overweegt echter dat deze formalistische benadering ernstig afbreuk doet aan het uitgangspunt van de Dublinverordening voor zover is beoogd gezinnen en andere duurzame relaties bijeen te houden.
20. De rechtbank wijst er op dat in de preambule bij de Dublinverordening onder meer het navolgende is bepaald:
PREAMBULE
(…)
14) Overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop te staan.
(15) De gezamenlijke behandeling van verzoeken om internationale bescherming van de leden van een gezin door dezelfde lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeken grondig worden behandeld en de beslissingen daarover coherent zijn en dat gezinsleden niet van elkaar worden gescheiden.
21. In het onderhavige geval doet zich de uitzonderlijke omstandigheid voor dat het verzoek om nareis is ingewilligd en daarmee reeds juridisch sprake is van toelating vóór de peildatum. De feitelijke inreis en feitelijke toelating hebben op een later moment plaatsgevonden. Eiser en zijn verloofde hebben uitgelegd dat beoogd was om direct na inwilliging van het verzoek om nareis naar Nederland te komen, maar dat vanwege de corona-gerelateerde reisbeperkingen het niet mogelijk was om eerder dan in juli 2021 in te reizen.
22. De rechtbank wijst er ook op dat er geen enkele indicatie is dat eiser en zijn verloofde trachten om misbruik te maken van de procedures en de Dublinverordening willen omzeilen. Eiser heeft nu juist aangegeven een vliegticket naar Nederland te hebben gehad en bij het overstappen op een aansluitende vlucht in de luchthaven in Frankrijk te zijn aangesproken en te zijn aangehouden door de Franse autoriteiten omdat hij geen toestemming had voor de inreis in de Unie. Eiser beschikt over het vliegticket om dit te onderbouwen en verweerder heeft deze verklaringen overigens niet betwist. Eiser heeft in zijn gehoor verklaard en heeft dit ter zitting herhaald, dat hem was geadviseerd om niet aan verweerder kenbaar te maken dat hij in Frankrijk is gehoord en gedetineerd. Eiser heeft dit advies niet opgevolgd omdat, zoals hij heeft benadrukt, alle regels wil eerbiedigen en steeds naar waarheid wil verklaren en dat ook heeft gedaan. De rechtbank merkt op dat indien eiser zijn verblijf in Frankrijk zou hebben verzwegen, verweerder eiser niet had kunnen claimen en overdragen aan Frankrijk. Verweerder heeft erkend dat het verblijf van eiser niet is geregistreerd “in de systemen”. Eiser heeft in die zin gelijk met zijn opmerking ter zitting dat zijn keuze om naar waarheid te verklaren de oorzaak is van deze Dublinprocedure omdat hij anders in de nationale procedure zou zijn opgenomen.
23. De Dublinverordening beoogt relaties te eerbiedigen. Een enkel letterlijke lezing van artikel 9 van de Dublinverordening brengt met zich mee dat eiser dient terug te keren naar Frankrijk en vervolgens ofwel dient terug te keren naar Syrië, ofwel gehouden is een asielaanvraag in te dienen waardoor hij na mogelijke inwilliging een bestaan in Frankrijk kan opbouwen. Een dergelijk formalistische benadering heeft dus tot gevolg dat de duurzame relatie niet wordt eerbiedigd, maar eiser en zijn verloofde feitelijk zullen worden gescheiden. Eiser zal dan gehouden zijn om het grondgebied van de Unie te verlaten en buiten de Unie te blijven totdat de verantwoordelijkheid van Frankrijk is komen te vervallen om vervolgens rechtstreeks Nederland in te reizen. Gelet op het landenbeleid is aannemelijk dat een asielaanvraag van eiser zal worden ingewilligd en vooralsnog duidt niets er op dat dit beleid op korte termijn zal worden gewijzigd.
De rechtbank concludeert dat een uitleg van artikel 9 van de Dublinverordening gelet op niet alleen de bewoordingen, maar ook de opzet en het doel van de Dublinverordening, de context en de algemene beginselen van Unierecht, meebrengt dat in het onderhavige geval de verloofde van eiser op de peildatum in de procedure van eiser moet worden aangemerkt “als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat”.
De rechtbank verwijst voor deze redenering tevens naar het arrest in de zaak A. en S. tegen Nederland van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 april 2018 (ECLI:EU:C:2018:248). Deze procedure had weliswaar betrekking op uitleg van de Gezinsherenigingsrichtlijn, echter het Hof betrekt bij haar uitleg niet alleen de bewoordingen van de relevante bepalingen, maar ook de opzet en het doel van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de context en de algemene beginselen van Unierecht.
24. Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 9 van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening en artikel 7, lid twee, van de Dublinverordening, verantwoordelijk is voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser.
25. De rechtbank overweegt -geheel ten overvloede- dat indien de rechtbank artikel 9 van de Dublinverordening zodanig zou hebben geïnterpreteerd dat eiser hier geen aanspraken aan zou kunnen ontlenen, te gelden heeft dat verweerder bovenstaande omstandigheden in het geheel niet (kenbaar) heeft betrokken bij zijn motivering waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld is verweerder gelet op het Unierecht niet gehouden tot restrictief gebruik van deze bevoegdheid, maar is het enkel in zeer uitzonderlijke omstandigheden toepassing geven aan artikel 17 van de Dublinverordening “slechts” een beleidskeuze. Verweerder had op zeer eenvoudige wijze kunnen bewerkstelligen dat eiser en zijn verloofde in staat worden gesteld hun relatie voort te zetten in elkaars fysieke nabijheid in plaats van met een overdrachtsbesluit eiser en zijn verloofde feitelijk te scheiden. De rechtbank geeft verweerder dan ook mee dat het beroep, indien de gronden die zien op artikel 9 van de Dublinverordening niet zouden zijn gehonoreerd, gegrond zou zijn verklaard omdat ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening sprake is van een motiveringsgebrek in het besluit.
26. De andere gronden van beroep behoeven geen bespreking.
27. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).