In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ugandese man die vreesde voor vervolging vanwege zijn homoseksuele geaardheid. De man had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld op 25 februari 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet aanwezig was en geen verweerschrift had ingediend, waardoor de rechtbank niet kon beoordelen hoe de Staatssecretaris omging met de in beroep ingediende stukken en verklaringen.
De eiser heeft in beroep aanvullende stukken overgelegd, waaronder een verklaring van de voorzitter van LGBT Asylum Support, die de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de eiser ondersteunt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de in beroep ingebrachte stukken en de verklaring van de voorzitter moeten worden betrokken bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met deze stukken en dat de geloofwaardigheid van de eiser niet op de juiste wijze is beoordeeld.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.