ECLI:NL:RBDHA:2022:4225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
NL21.12212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Ugandese homoseksuele man en de beoordeling van zijn geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ugandese man die vreesde voor vervolging vanwege zijn homoseksuele geaardheid. De man had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld op 25 februari 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet aanwezig was en geen verweerschrift had ingediend, waardoor de rechtbank niet kon beoordelen hoe de Staatssecretaris omging met de in beroep ingediende stukken en verklaringen.

De eiser heeft in beroep aanvullende stukken overgelegd, waaronder een verklaring van de voorzitter van LGBT Asylum Support, die de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de eiser ondersteunt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de in beroep ingebrachte stukken en de verklaring van de voorzitter moeten worden betrokken bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met deze stukken en dat de geloofwaardigheid van de eiser niet op de juiste wijze is beoordeeld.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12212

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Nakamya. Verweerder is niet verschenen. Verder zijn verschenen [A] , voorzitter van LGBT Asylum Support, en [B] van Lumens Boys Project.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1996 en heeft de Ugandese nationaliteit. Eiser
heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Uganda heeft verlaten vanwege problemen ten gevolge van zijn seksuele geaardheid. Eiser vreest bij terugkeer voor zijn familie en de autoriteiten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met de familie;
Seksuele geaardheid;
Problemen als gevolg van homoseksuele geaardheid.
3. Verweerder vindt het eerste en tweede element geloofwaardig. Verweerder vindt het
derde en vierde element niet geloofwaardig. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe, of op welke wijze, hij zijn seksuele gerichtheid heeft ontdekt en ervaren. Volgens verweerder zijn de wel geloofwaardig geachte elementen niet te
herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser komt volgens verweerder dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt dat verweerder zich ten
onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn gestelde seksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft daartoe een aantal onderdelen uit de beslissing aangehaald en toegelicht waarom de conclusies van verweerder op deze punten volgens eiser niet juist zijn. Eiser heeft verder in beroep een brief overgelegd van
2 juli 2021 aan de Staatssecretaris van de heer [A] , voorzitter van LGBT Asylum Support. De conclusie daarin is dat de Staatssecretaris zich niet houdt aan afspraken met de Tweede Kamer, zoals het toetsen door verweerder met geschrapte termen zoals een 'proces van bewustwording'. De zaak van eiser wordt genoemd in deze brief als voorbeeld 2. Ter zitting is [A] verschenen en heeft hij toegelicht waarom hij vindt dat het asielrelaas juist wel geloofwaardig moet worden geacht. Eiser verwijst in beroep ook naar de petitie #NietGayGenoeg 3.0 en heeft Whatsappberichten tussen hem en Urian, zijn ex-partner, overgelegd. Bij de aanvullende gronden heeft eiser meerdere uitspraken overgelegd waar hij een beroep op doet. Eiser stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 augustus 2021 [2] dat verweerder kenbaar moet motiveren hoe hij rekening heeft gehouden met elk van de door hem aangeleverde stukken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eiser heeft in beroep stukken overgelegd waaruit volgens hem volgt dat verweerder
zijn asielrelaas verkeerd heeft beoordeeld. Verder heeft [A] ter zitting een verklaring afgelegd en ook uit deze verklaring volgt volgens eiser dat zijn asielrelaas wel degelijk geloofwaardig had moeten worden geacht.
5.1.
Zoals de Afdeling [3] heeft overwogen in de door eiser aangehaalde uitspraak van
4 augustus 2021 laat het uitgangspunt dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid vooral met zijn eigen verklaringen aannemelijk kan en moet maken, onverlet dat bepaalde stukken, die wat betreft inhoud niet in strijd komen met de grondrechten en menselijke waardigheid, kunnen dienen als ondersteunend bewijs. Dit betekent dat die stukken, afhankelijk van de door een vreemdeling afgelegde verklaringen, het overige bewijs en de daarover geformuleerde tegenwerpingen, ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid ondanks ontoereikende verklaringen toch aannemelijk heeft gemaakt. Verder is in rechtsoverweging 3.4 van deze Afdelingsuitspraak overwogen dat verweerder bij de beoordeling van de door de vreemdeling overgelegde stukken niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar de ontoereikende verklaringen van die vreemdeling. Volgens de Afdeling zal verweerder kenbaar moeten motiveren hoe hij rekening heeft gehouden met elk van de aangeleverde stukken. Dit betekent onder meer dat als verweerder, eventueel na een vreemdeling gehoord te hebben, enige waarde toekent aan een stuk, hij in zoverre duidelijk moet maken of hij de uit het stuk blijkende omstandigheden geloofwaardig acht. Aangezien verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, moet hij ook daadwerkelijk en kenbaar motiveren welk gewicht aan de inhoud van die stukken toekomt in het licht van de tegenover hem afgelegde en al dan niet geloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde seksuele gerichtheid en eventueel overgelegd ander bewijsmateriaal.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet ter zitting is verschenen en geen
verweerschrift heeft ingediend. Verweerder heeft dan ook geen standpunt ingenomen over onder meer de in beroep overgelegde brief van [A] en over hetgeen ter zitting naar voren is gebracht door [A] . Zo heeft [A] ter zitting verklaard over het dossier van eiser en concludeert hij dat uit de gehoren blijkt dat er sprake is van een innerlijk proces van bewustwording, zelfreflectie en diepgaande gevoelens. Zo heeft [A] ter zitting onder meer verklaard dat uit de gehoren volgt dat eiser zich alleen en geïsoleerd voelt. [4] Hij durft niet uit de kast te komen [5] en hij worstelt om zijn geaardheid te accepteren en hij heeft een innerlijk proces gehad. [6] Verder verklaart eiser dat hij gevoelens van verlangen voor mannen heeft en dat hetero gevoelens ontbreken. [7]
6. Gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 is
de rechtbank van oordeel dat de in beroep ingebrachte stukken en de verklaring van [A] moeten worden betrokken bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas. Los van de vraag of [A] als deskundige moet worden aangemerkt, stelt de rechtbank vast dat zijn verklaring als een verklaring van een derde kan worden aangemerkt en als ondersteunend bewijs kan dienen. Omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en niet ter zitting is verschenen, heeft verweerder geen reactie gegeven op de in beroep ingediende stukken en de door [A] afgelegde verklaring. Nu het niet verschijnen van verweerder voor zijn rekening en risico komt, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding de overgelegde stukken en verklaring niet bij het beroep te betrekken. Verweerder dient dan ook alsnog een standpunt in te nemen over de vraag welke waarde hij aan deze verklaring hecht en wat dat betekent voor zijn besluit. [8]
7. Het beroep is reeds hierom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden
besluit. De rechtbank acht het niet opportuun om de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden nu te beoordelen, nu de stukken en verklaring van [A] zien op de geloofwaardigheid van het asielrelaas en verweerder hier een nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet maken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
3.Uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
4.Nader gehoor, p. 15 en p. 24.
5.Nader gehoor, p. 16.
6.Nader gehoor, p. 27 en p. 29.
7.Nader gehoor, p. 27.
8.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:348.