In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Irakese familie, bestaande uit een vader, moeder en vijf kinderen. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat deze als kennelijk ongegrond werden beschouwd. De eisers, die vreesden voor bloedwraak en uithuwelijking van hun dochter bij terugkeer naar Irak, hebben hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 februari 2022 waren de vader, moeder en dochter aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrees voor uithuwelijking van de dochter, ondanks de ongeloofwaardigheid van de verklaringen over de buurman, een zelfstandig asielmotief kan zijn. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gereageerd op deze stelling en dat de beroepen van eisers gegrond zijn. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij de proceskosten van eisers worden vergoed tot een bedrag van € 1.518,00.