ECLI:NL:RBDHA:2022:4268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
SGR 20/1802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis – de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding en gebrek aan verschoonbare redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb, waarin haar werd medegedeeld dat haar pensioen en vakantiegeld zouden worden verrekend met een openstaande schuld van € 34.558,57. Het bezwaar van eiseres werd door de Svb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Eiseres stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat haar toenmalige gemachtigde een hersenbloeding had gehad. De rechtbank oordeelde echter dat niet duidelijk was wie precies een hersenbloeding had gehad en wanneer dit was gebeurd. De toelichting van de huidige gemachtigde kwam niet overeen met eerdere verklaringen van eiseres, en er waren geen medische stukken ingediend die de situatie konden verduidelijken. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om tijdig bezwaar te maken. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar in stand. De rechtbank wees ook een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld het volledige pensioen en vakantiegeld dat zij op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt vanaf oktober 2019 te gaan verrekenen met de openstaande schuld van
€ 34.558,57.
Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 16 maart 2022 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Bij brief van 29 januari 2019 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij binnen zes weken een bedrag van € 34.555,57 terug moet betalen. Dit betreft de afwikkeling van een eerdere intrekking, herziening en terugvordering van de te veel ontvangen Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) in verband met vermogen in Suriname. Bij brief van 23 juli 2019 heeft verweerder eiseres aangemaand het bedrag van € 34,555,57 binnen twee weken alsnog te voldoen. Naar aanleiding van deze aanmaning heeft de heer [B] , de bij De Hulp Balie werkzame maatschappelijk werker van eiseres, verweerder telefonisch medegedeeld dat is vastgesteld dat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft en dat zij niet kan beschikken over het vermogen in Suriname. Vervolgens heeft verweerder eiseres bij brief van 16 september 2019 nog eenmaal de gelegenheid geboden om binnen twee weken bewijsstukken in te dienen waaruit blijkt dat zij niet kan beschikken over het vermogen in Suriname. Eiseres heeft op voornoemde brief niet gereageerd. Daarna heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiseres heeft bij brief van 21 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij brief van 2 december 2019 heeft verweerder eiseres verzocht toe te lichten waarom het bezwaarschrift pas na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend. Bij brief van 10 januari 2020 heeft de gemachtigde het bezwaar van eiseres namens haar aangevuld. Bij brief van 17 januari 2020 heeft verweerder eiseres opnieuw verzocht schriftelijk toe te lichten waarom te laat bezwaar is gemaakt. Bij brief van 31 januari 2020 heeft de gemachtigde namens eiseres gereageerd op dit verzoek.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt zonder daarvoor een geldige reden te hebben. Dat de toenmalige gemachtigde van eiseres een beroerte heeft gehad, is volgens verweerder geen geldige reden om het bezwaarschrift alsnog inhoudelijk te gaan behandelen. Het is niet aannemelijk dat het voor eiseres niet mogelijk was om iemand anders in te schakelen om haar belangen te behartigen, aldus verweerder.
Het standpunt van eiseres
3. In beroep voert eiseres aan dat wél sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat haar toenmalige gemachtigde vanwege een hersenbloeding het bezwaarschrift niet op tijd kon indienen, is eiseres namelijk niet te verwijten.
Het wettelijk kader
4. Het voor deze zaak relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5. Niet in geschil is dat verweerder het primaire besluit bekend heeft gemaakt op
4 oktober 2019 door dit besluit op deze datum per post naar eiseres te sturen. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 15 november 2019. Het bezwaarschrift van eiseres is met PostNL verstuurd. Zoals blijkt uit de poststempel is het bezwaarschrift op 21 november 2019 op de post gedaan. Uit de ontvangststempel blijkt dat verweerder het bezwaarschrift op 22 november 2019 heeft ontvangen. Dit betekent dat eiseres pas na het verstrijken van de bezwaartermijn en dus te laat bezwaar heeft gemaakt. Dit wordt door eiseres ook niet betwist. De rechtbank moet beoordelen of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank acht hierbij van doorslaggevend belang dat nog altijd niet duidelijk is geworden wie een hersenbloeding heeft gehad en wanneer dit precies is geweest. Uit de telefoonnotitie van 2 december 2019 blijkt dat eiseres tijdens een telefoongesprek met verweerder op dezelfde datum gezegd heeft dat de heer [A] een zwaar ongeluk heeft gehad, dat hij als gevolg daarvan hersenletsel heeft opgelopen en dat hij haar belangen niet meer kan behartigen. Verder heeft eiseres tijdens dit telefoongesprek gezegd dat de heer [B] het bezwaarschrift heeft opgesteld en dat zij het bezwaarschrift alleen heeft ondertekend en opgestuurd. In een brief van 31 januari 2020 geeft de huidige gemachtigde van eiseres echter aan dat de toenmalige gemachtigde, de heer [B] , een beroerte heeft gekregen en dat de heer [B] het bezwaarschrift zodra hij hersteld was, heeft ingediend. De toelichting van de huidige gemachtigde komt niet overeen met de verklaring van eiseres van 2 december 2019. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres geen helderheid kunnen verschaffen over wie een hersenbloeding gehad zou hebben, wanneer dit is geweest en hoe de feitelijke gang van zaken heeft plaatsgevonden rondom het indienen van het bezwaarschrift. Er zijn ook geen medische stukken ingediend die de benodigde duidelijkheid zouden kunnen verschaffen over wie wanneer een hersenbloeding heeft gehad. Los hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het voor eiseres onmogelijk was om tijdig bezwaar te maken, eventueel op nader aan te voeren gronden. Uit het dossier blijkt dat op 6 november 2019 ene heer [C] , die volgens de gemachtigde van eiseres net als de heer [B] werkzaam is bij De Hulp Balie, verweerder heeft gebeld om te vragen wat eiseres kon ondernemen tegen het primaire besluit. Op 7 november 2019 heeft verweerder de heer [C] uitgelegd dat eiseres, onder andere, bezwaar kan maken tegen het primaire besluit. Niet valt in te zien waarom eiseres niet iemand anders, bijvoorbeeld de heer [C] , een andere kantoorgenoot van de heer [B] of een professionele gemachtigde, had kunnen verzoeken om bezwaar voor haar te maken. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Om die reden wordt het beroep ongegrond verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis – de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.