In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Georgische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit ondeugdelijk was gemotiveerd, omdat het niet duidelijk was naar welk land de eiser moest terugkeren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiser onrechtmatig in de EU verbleef en dat er geen land was vastgesteld waar de eiser naartoe zou moeten terugkeren. Hierdoor kon het terugkeerbesluit niet in stand blijven. De rechtbank heeft het terugkeerbesluit en het inreisverbod vernietigd en de maatregel van bewaring opgeheven, met terugwerkende kracht tot 2 mei 2022. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.930 aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.518. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.