ECLI:NL:RBDHA:2022:4272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
NL22.6848 en NL22.7005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van terugkeerbesluit en inreisverbod met opheffing van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Georgische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit ondeugdelijk was gemotiveerd, omdat het niet duidelijk was naar welk land de eiser moest terugkeren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiser onrechtmatig in de EU verbleef en dat er geen land was vastgesteld waar de eiser naartoe zou moeten terugkeren. Hierdoor kon het terugkeerbesluit niet in stand blijven. De rechtbank heeft het terugkeerbesluit en het inreisverbod vernietigd en de maatregel van bewaring opgeheven, met terugwerkende kracht tot 2 mei 2022. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.930 aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.518. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6848 en NL22.7005

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de bewaringsmaatregel moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 april 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde aanwezig in de zittingszaal. Als tolk is verschenen Z. Jgamadze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geb. datum] 1985.
2. Aan het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring zijn meerdere zware en lichte gronden ten grondslag gelegd. In het inreisverbod is gemotiveerd waarom de duur is bepaald op twee jaar. In de maatregel is voorts gemotiveerd waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel. Deze besluiten liggen in deze procedure ter toetsing voor.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit 1 ondeugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid. In dit besluit stelt verweerder dat onduidelijk is of eiser op het moment van het nemen van het besluit rechtmatig verblijf of andere toestemming tot verblijf heeft in één van de lidstaten. Uit de motivering van verweerder blijkt dat er concrete aanknopingspunten bestaan dat dit het geval kan zijn. Hierbij is van belang dat eiser in zijn gehoor verklaart dat hij in Frankrijk rechtmatig verblijf heeft op grond van een beroepsprocedure. Verweerder heeft niet vastgesteld dat eiser onrechtmatig in de Europese Unie verblijft, terwijl hij dit wel had moeten doen. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder in strijd met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, [1] geen land heeft vastgesteld waar eiser naar toe zou moeten vertrekken. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod kunnen dan ook niet in stand blijven, aldus eiser.
4. De rechtbank stelt vast dat in het terugkeerbesluit het volgende staat:
“op grond van het bepaalde in artikel 62 Vreemdelingenwet 2000 de verplichting op om terug te keren naar een land buiten Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland, te weten:
(X) het door de vreemdeling opgeven land van herkomst, of land(en) ten aanzien waarvan concrete aanwijzingen bestaan dat hij er mogelijk uit afkomstig is namelijk: Georgie.
( ) een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen.
(X) het land/de landen waar diens toelating mogelijk is gewaarborgd, namelijk: Vreemdeling heeft voorheen asiel aangevraagd in respectievelijk Belgie, Zwitserland, Litouwen en Frankrijk. Op dit moment is niet duidelijk in welke landen de vreemdeling nog beroep heeft lopen en gedoogd wordt. .
(X) een nog vast te stellen land van terugkeer, er kan nog geen land van terugkeer worden vastgesteld ten tijde van het uitvaardigen van dit besluit, omdat juiste, dan wel volledige informatie van de zijde van de vreemdeling over zijn land van herkomst dan wel land van bestendig verblijf ontbreekt en er geen andere concrete aanwijzingen zijn die het mogelijk maken een land van terugkeer te benoemen. Op het moment dat de bestemming voldoende duidelijk is, zal dit in een volgend aanvullend besluit worden vermeld. Dat op dit moment nog geen land van terugkeer kan worden vastgesteld, ontslaat de vreemdeling echter niet om aan de op hem rustende wettelijke vertrekplicht gevolg te geven.”
5. Uit jurisprudentie van de Afdeling [2] blijkt dat een terugkeerbesluit het land van terugkeer moet vermelden, zodat de vreemdeling in staat is om eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in weg staan zo goed mogelijk naar voren te brengen. Uit deze uitspraak volgt ook dat de rechtsbescherming van de vreemdeling op dit punt niet in gevaar is, wanneer uit de motivering van het besluit ondubbelzinnig blijkt naar welk land verweerder verwacht dat hij of zij terugkeert.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder, zoals weergegeven onder 4. van deze uitspraak, in het terugkeerbesluit drie opties heeft aangekruist. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat dit niet juist is. De rechtbank stelt tevens vast dat verweerder geen herstelbesluit heeft genomen.
7. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat uit paragraaf 12 van het proces-verbaal staandehouding / overbrenging / ophouding [3] blijkt dat de gekozen insteek Georgië betreft. In de desbetreffende paragraaf wordt slechts opgemerkt dat een vals Georgisch rijbewijs is aangetroffen. De rechtbank volgt verweerder ook niet in zijn standpunt dat op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit duidelijk was dat Georgië het land van terugkeer was. Alhoewel in het proces-verbaal gehoor inreisverbod en terugkeerbesluit verklaringen zijn afgelegd die zien op Georgië, laat dit onverlet dat in het terugkeerbesluit bij drie opties kruisjes zijn gezet. Verweerder heeft aangekruist dat de vreemdeling dient terug te keren naar het door de vreemdeling opgegeven land van herkomst, of land(en) ten aanzien waarvan concrete aanwijzingen bestaan dat hij er mogelijk afkomstig is namelijk: Georgië. Dit rijmt niet met de overige kruisjes die verweerder heeft gezet, namelijk dat de vreemdeling dient terug te keren naar het land/de landen waar diens toelating mogelijk is gewaarborgd en dat hij dient terug te keren naar een nog vast te stellen land van terugkeer. Daarbij komt dat in het terugkeerbesluit niet staat vermeld wat het geboorteland is van eiser en dat als nationaliteit ‘onbekend’ staat vermeld. De slotsom is dat uit bestreden besluit 1 niet ondubbelzinnig blijkt naar welk land eiser moet terugkeren.
8. Het bestreden besluit 1 zal worden vernietigd. Dit betekent dat het inreisverbod, dat is gebaseerd op dit besluit waarbij de vertrektermijn is onthouden, ook dient te worden vernietigd. Bestreden besluit 2, de maatregel van bewaring, is niet gebaseerd op een rechtsgeldig terugkeerbesluit, zodat de oplegging en effectuering van de maatregel van aanvang af onrechtmatig zijn. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 mei 2022.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor 19 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel tot een bedrag van € 1.930: te weten één x € 130 (verblijf politiecel) en achttien x € 100 (verblijf detentiecentrum).
10. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518, bestaande uit een punt voor het indienen van beroepsschriften in samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 mei 2022;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.930 (negentienhonderddertig euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden
besluit 2gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden
besluit 1gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking..

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 mei 2020, FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367 en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juni 2021, ECLI:RVS:2021:1155.
2.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 2 juni 2021, ECLI:RVS:2021:1155.
3.Model M105-D.