ECLI:NL:RBDHA:2022:4277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
NL22.4119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige problemen door homoseksuele geaardheid zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Russische nationaliteit bezittende man, heeft een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij bedreigd wordt door zijn familie in Tsjetsjenië vanwege de homoseksuele geaardheid van zijn zoon. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de gestelde problemen ongeloofwaardig werden geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar de problemen die hij stelt te ondervinden door de seksuele geaardheid van zijn zoon zijn niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank oordeelt dat het lange tijdsverloop tussen de telefonische bedreiging en de asielaanvraag afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat zijn familie in Tsjetsjenië op de hoogte is van de seksuele geaardheid van zijn zoon, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de enkele stelling van eiser over de verwachtingen van een vader in Tsjetsjenië onvoldoende is om een risico op schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op een ingediende zienswijze, maar heeft dit gebrek gepasseerd omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de proceskosten van eiser toegewezen aan de staatssecretaris. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op 6 mei 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4119

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman ).

ProcesverloopBij besluit van 7 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.4120, op 22 april 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door E.A. Tsjoepieva , als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt de Russische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [Geb. datum] 1963. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn zoon homoseksueel geaard is. Eiser stelt dat zijn familie in Tsjetsjenië hier achter is gekomen en dat eiser hierdoor wordt bedreigd door zijn familie.
Waarom heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen?
2. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en de homoseksuele geaardheid van eisers zoon geloofwaardig. De problemen die eiser door de seksuele geaardheid van zijn zoon stelt te hebben ondervonden door de familie in Tsjetsjenië acht verweerder ongeloofwaardig. Daarom heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Waarom is eiser het hier niet mee eens?
3. Eiser voert allereerst aan dat er op 2 maart 2022 wel degelijk een zienswijze is ingediend. Deze zienswijze is ten onrechte niet betrokken bij het bestreden besluit. Verder loopt eiser als direct familielid van een homoseksueel geaarde zoon dezelfde gevaren en risico’s als zijn zoon. Daarom heeft eiser ook een periode ondergedoken gezeten en heeft hij niet eerder een asielaanvraag kunnen indienen. Bij uitzetting naar Rusland vreest eiser voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zienswijze
4. Op grond van artikel 42, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt als de aanvraag wordt afgewezen, in de beschikking ingegaan op de zienswijze van de vreemdeling.
5. De rechtbank stelt vast dat er op 2 maart 2022 een zienswijze door de gemachtigde van eiser is verstuurd naar verweerder. In deze zienswijze wordt de naam van eiser genoemd. In deze zienswijze worden echter een ander V-nummer en zaaknummer vermeld dan op het voornemen staat vermeld. Ook staat in de zienswijze vermeld dat bij gedwongen terugkeer naar Oezbekistan gevreesd wordt voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet geheel duidelijk was waarop de zienswijze zag. Aan de andere kant had verweerder bij ontvangst van de zienswijze ook contact op kunnen nemen met de gemachtigde van eiser en kunnen vragen op welk voornemen deze ingediende zienswijze betrekking had. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de zienswijze van eiser en is het besluit daarmee in strijd met artikel 42, derde lid, van de Vw tot stand gekomen.
6. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het verweerschrift is verweerder ingegaan op alle punten uit de zienswijze. Op zitting heeft eiser hier ook nog op kunnen reageren. Daarom is niet aannemelijk dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Problemen met familie in Tsjetsjenië
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde problemen met familie in Tsjetsjenië ongeloofwaardig zijn. De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
8. Allereerst heeft verweerder terecht opgemerkt dat het lange tijdsverloop tussen de telefonische bedreiging in augustus 2018 en het indienen van een herhaalde asielaanvraag op 28 september 2020 afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser ten aanzien van het telefoontje en de gestelde problemen met zijn familie in Tsjetsjenië. De stelling van eiser dat hij een tijd heeft ondergedoken gezeten en daardoor niet eerder een asielaanvraag heeft kunnen indienen, maakt het vorenstaande niet anders. Eiser is immers in Nederland en kan juist hier verzoeken om bescherming van de Nederlandse autoriteiten.
9. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn familie in Tsjetsjenië op de hoogte is van de seksuele geaardheid van zijn zoon. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de manier waarop hij werd ingelicht door zijn achterneef. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat familieleden van homoseksuelen worden afgeluisterd. Dat eisers familieleden op de hoogte zijn van de seksuele geaardheid van zijn zoon is gebaseerd op vermoedens van eiser.
Schending artikel 3 EVRM
10. Op zitting heeft eiser nader toegelicht wat er in Tsjetsjenië van een vader van een homoseksuele zoon wordt verwacht. Dit is echter op geen enkele wijze onderbouwd met documenten. De enkele stelling dat van hem verwacht wordt om zijn zoon te vermoorden en dat, als hij dit niet doet, hij zelf wordt vermoord, is onvoldoende om een risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat uit de door eiser overgelegde bronnen niet blijkt dat familieleden van homoseksuelen gevaar lopen. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd in het voornemen. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Inreisverbod
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat er al eerder een inreisverbod voor twee jaar is opgelegd aan eiser en dat dit besluit in rechte vast staat. Verweerder heeft in dit besluit geen nieuw inreisverbod opgelegd, maar enkel verwezen naar het eerder opgelegde inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr.M. van Andel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.