Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, die op 29 maart 2022 door de Koninklijke Marechaussee (KMar) was opgehouden, stelde dat de staandehouding onrechtmatig was en dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op een metroperron in Rotterdam bevond en rechtmatig verblijf had in verband met zijn asielaanvraag. Echter, de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden waaronder de eiser was opgehouden, voldoende feiten en omstandigheden opleverden die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigden. De rechtbank volgde de stelling van de eiser over discriminatoir optreden niet, omdat de feiten en ervaringsgegevens in het proces-verbaal dit niet ondersteunden.
De rechtbank concludeerde verder dat, hoewel de gemachtigde van de eiser had aangegeven dat de ophouding niet correct was uitgevoerd, de maximale termijn voor ophouding niet was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en de daaropvolgende ophouding niet onrechtmatig waren en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.