ECLI:NL:RBDHA:2022:4285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
NL22.6774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 28 april 2022 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest beperken tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 29 april 2022, waaraan eiser via videoverbinding deelnam, heeft de rechtbank de argumenten van de gemachtigde van eiser gehoord. Deze stelde dat verweerder voorafgaand aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, om de rust van eiser te waarborgen. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien de onbetwiste gronden voor de bewaring en het risico op onttrekking, een lichter middel niet meer aangewezen was. Eiser had eerder meerdere keren met onbekende bestemming het toezicht onttrokken.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 april 2022 en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6774
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw. [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 april 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend
2. De zware en lichte gronden die aan de bewaring ten grondslag liggen zijn niet bestreden in beroep. De gronden kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat verweerder voorafgaande aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel, omdat dit beter zou zijn voor de rust in het hoofd van meneer. De rechtbank is van oordeel dat een lichter middel, zoals een meldplicht, gelet op de onbetwiste gronden en het feit dat daaruit een risico op onttrekking volgt, niet langer is aangewezen. In dit verband wijst de rechtbank erop dat in de maatregel terecht is opgemerkt dat eiser meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken en zich dus aan het toezicht heeft onttrokken.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.