ECLI:NL:RBDHA:2022:4302
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Süzen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 15 december 2020. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 22 maart 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, aangezien het beroep van verzoeker ongegrond is verklaard, er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer is. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.