In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in deze procedure wordt aangeduid als verzoeker, had zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht beëindigd gezien en was ongewenst verklaard. Dit besluit was genomen op basis van het feit dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde zou vormen, vanwege een veroordeling voor zware mishandeling in 2019. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard en er geen connexiteit meer was.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. De rechtbank wees erop dat de zware mishandeling al meer dan vier jaar geleden had plaatsgevonden en dat er sindsdien geen ernstige delicten meer waren gepleegd door eiser. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er problemen waren met de verzending en ontvangst van relevante documenten. Eiser kreeg een vergoeding voor de proceskosten, die door verweerder moest worden betaald.