ECLI:NL:RBDHA:2022:4305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/2050 en AWB 21/2051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring van eiser op grond van Unierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in deze procedure wordt aangeduid als verzoeker, had zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht beëindigd gezien en was ongewenst verklaard. Dit besluit was genomen op basis van het feit dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde zou vormen, vanwege een veroordeling voor zware mishandeling in 2019. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard en er geen connexiteit meer was.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. De rechtbank wees erop dat de zware mishandeling al meer dan vier jaar geleden had plaatsgevonden en dat er sindsdien geen ernstige delicten meer waren gepleegd door eiser. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er problemen waren met de verzending en ontvangst van relevante documenten. Eiser kreeg een vergoeding voor de proceskosten, die door verweerder moest worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/2050 en 21/2051
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter van 17 maart 2022 in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker (hierna: eiser), V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht beëindigd en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser bij vonnis van 6 februari 2019 is veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf, waarvan twee voorwaardelijk, wegens zware mishandeling, gepleegd op 16 juli 2018.
3. Eiser voert – kort gezegd - aan dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat bovendien zijn gedrag geen actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat het ernstige delict, te weten de zware mishandeling, al dateert van ruim vier jaar geleden en dat er nadien geen ernstige delicten meer zijn gepleegd door eiser. Er is na het ernstige misdrijf slechts sprake geweest van twee lichtere vergrijpen, namelijk een winkeldiefstal en openbare dronkenschap, maar deze delicten acht de rechtbank onvoldoende ernstig. De door eiser in Polen gepleegde delicten heeft de strafrechter in het strafvonnis van februari 2019 al benoemd als destijds al minimaal meer dan vijf jaar daarvoor gepleegd. Die delicten zijn hiermee onvoldoende actueel. Niet is gebleken van recidivegevaar. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde.
4. Verder oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het dossier is gebleken dat zich op meerdere momenten problemen hebben voorgedaan met de verzending en de ontvangst. Verweerder heeft dit ook erkend in het bestreden besluit en had mede daarom moeten horen in bezwaar. Bij een dergelijk belastend besluit moet verweerder immers alle relevante feiten verzamelen.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, nu het beroep gegrond is verklaard en er niet langer sprake is van connexiteit. Wel is er ook hier aanleiding voor een vergoeding voor de proceskosten.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Dit leidt tot een bedrag van
€ 2.227,-.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2022 door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
Griffier (voorzieningen)rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.