ECLI:NL:RBDHA:2022:4322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
NL22.6967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Unieburger en rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Duitse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2022 behandeld, waarbij eiser via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring had opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat hij rechtmatig in Nederland verbleef, omdat hij binnen zijn vrije termijn in Nederland was en eerder had gewerkt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had voldaan aan zijn vertrekplicht na een eerdere beslissing waarin was vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf genoot. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6967

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig in de zittingszaal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Duitse nationaliteit.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert aan dat hij binnen zijn vrije termijn in Nederland verblijft en dus wel rechtmatig in Nederland is. Eiser stelt dat hij in februari 2022 heeft gewerkt en dat hij in maart 2022 is teruggekeerd naar Duitsland. Hiermee heeft hij voldaan aan zijn terugkeerverplichting. Ter onderbouwing verwijst eiser naar pagina 3 van het M105A-formulier. [1] Eiser is vervolgens Nederland weer ingereisd. Het eerdere besluit waarin is vastgesteld dat geen sprake is van rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht kan dan ook niet ten grondslag liggen aan de huidige inbewaringstelling, aldus eiser. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat een minder verstrekkende maatregel opgelegd had kunnen worden.
4. De rechtbank begrijpt het beroep van eiser zo dat hij de grondslag van de inbewaringstelling bestrijdt, aangezien eiser zich op het standpunt stelt dat hij wel rechtmatig in Nederland verblijft. Volgens eiser is immers een nieuwe vrije termijn gaan lopen nadat hij Nederland weer is ingereisd, na zijn terugkeer naar Duitsland. Ook bestrijdt eiser de zware grond 3c, omdat hij stelt dat hij wel degelijk uit eigen beweging Nederland heeft verlaten.
5. Verweerder heeft terecht gewezen op het feit dat eiser niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht na de beslissing op bezwaar van 29 juni 2021 waarin is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf geniet op grond van het Unierecht. Verweerder heeft in dit verband terecht overwogen dat de door eiser overgelegde verklaring van zijn oma [2] niet bewijst dat hij in Duitsland is geweest. Deze verklaring in zowel de Nederlandse als de Duitse taal gaat immers slechts over het bezit van een auto. De stelling van eiser dat hij naar Duitsland is vertrokken met de trein is verder ook niet nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. De zware gronden 3b en 3c zijn feitelijk juist. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen en staven ook dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. [3]
Lichter middel
7. Verweerder had aanleiding om eiser in bewaring te stellen omdat vast staat dat hij zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken en omdat hij niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht. Eiser heeft zich niet aan een eerder opgelegde meldplicht gehouden. Daarnaast is verweerder gemotiveerd ingegaan op de medische omstandigheden van eiser (zijn methadonverslaving en hartritmestoornissen). Eiser heeft niet bestreden dat toereikende medische zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 20 april 2022.
2.Van 3 maart 2022.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829).