ECLI:NL:RBDHA:2022:434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB 21/5836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verblijfssticker en arbeidsmarktaantekening voor mvv-plichtige vreemdeling

Op 24 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een mvv-plichtige vreemdeling, verzocht om een verblijfssticker en een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’. Verzoeker had rechtmatig verblijf op basis van de behandeling van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning, maar beschikte niet over een mvv, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen rechtmatig verblijf ontleent aan zijn aangifte van mensenhandel en dat het beroep geen redelijke kans van slagen had. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde aantekening. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, aangezien verzoeker in principe mvv-plichtig was en zijn rechtmatig verblijf inmiddels was geëindigd bij besluit van 28 december 2021. De voorzieningenrechter wees erop dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond, omdat verweerder zich terecht op het standpunt stelde dat aan het rechtmatig verblijf geen recht op de aantekening was verbonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5836

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Op 15 juni 2021 heeft verzoeker verweerder verzocht om verstrekking van een verblijfsaantekening waaruit rechtmatig verblijf in Nederland blijkt. Verweerder heeft verzoeker mondeling medegedeeld dat dit verzoek wordt afgewezen.
Verzoeker heeft op 17 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen deze (mondelinge) afwijzing.
Bij besluit van 17 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft hiertegen beroep (AWB 21/5835) ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 december 2021 op zitting behandeld te Dordrecht. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek heropend en verweerder schriftelijke vragen gesteld. Partijen hebben vervolgens schriftelijk op elkaar gereageerd. Geen van de partijen heeft desgevraagd aangegeven te worden gehoord op een nadere zitting. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dat kader moet getoetst worden of de gevraagde voorziening toegewezen moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
2. Verzoeker betoogt dat verweerder hem ten onrechte de verblijfssticker en de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’ niet heeft verstrekt en voert daartoe, voor zover van belang, het volgende aan. Hij ontleent onder meer aan artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) rechtmatig verblijf aan zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op niet-tijdelijke humanitaire gronden van 12/17 november 2020 (op de begeleidende brief staat abusievelijk: 2019). Daarnaast ontleent hij rechtmatig verblijf aan artikel 8, onder k, van de Vw omdat hij slachtoffer is van mensenhandel en verweerder hem dus bedenktijd had moeten gunnen om aangifte te doen. Hij heeft op 21 oktober 2020 ook aangifte mensenhandel gedaan. In dat kader heeft verzoeker zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder hem naar aanleiding van deze aangifte een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het doel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ had moeten verlenen. Dit betekent dat verweerder gehouden was hem een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’ te verlenen. Verzoeker wijst in dit verband naar de tabel op pagina 17 van de Werkinstructie (WI) 2021/15. Hij verzoekt de voorzieningenrechter te bepalen dat verweerder hem een verblijfssticker dient te verstrekken met een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’. Hij heeft bij deze gevraagde voorziening een spoedeisend belang aangezien zijn arbeidsovereenkomst een ontbindende voorwaarde bevat dat hij uiterlijk 31 december 2021 moet beschikken over een verblijfsaantekening. Eerder mag hij ook geen arbeid verrichten, aldus verzoeker.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er sprake van een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening gelet op de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst en de datum die verzoeker gegund is om zijn rechtmatig verblijf aan te tonen.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt voorts of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
5. Ten tijde van de behandeling van het verzoek was tussen partijen niet in geschil dat verzoeker rechtmatig verblijf had op grond van de behandeling van de aanvraag van 12/17 november 2020 (artikel 8, aanhef en onder f van de Vw). In het verweerschrift van 20 december 2021 heeft verweerder dat erkend. Het verzoek is op die reden beperkt tot de geweigerde aantekening: ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat aan dat rechtmatig verblijf geen recht op de aantekening “arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist” is verbonden. Verzoeker is immers een (in principe) mvv-plichtige vreemdeling. De mogelijkheid van vrijstelling van die mvv-eis op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d maakt niet dat de vreemdeling voor de beoordeling zoals opgenomen in de tabel van werkinstructie 2021/15 al als niet mvv-plichtige vreemdeling kan worden aangemerkt. Verweerder plaatst verzoeker voor de aanvraag van 12/17 november 2020 terecht in de 2e kolom van de tabel op pagina 17 van de WI 20201/15. Plaatsing van verzoeker in die kolom past ook in het bepaalde in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (artikel 1a, aanhef en sub a, of artikel 1d van dat Besluit). Beide artikelen zijn overigens per 1 januari 2022 vervallen.
Nog los van de terechte plaatsing in de 2e kolom, zou verzoeker, indien hij in de 3e kolom zou moeten worden geplaatst (aanvraag verblijfsvergunning zonder mvv, ingediend door een niet mvv-plichtige vreemdeling) nog steeds een tewerkstellingsvergunning moeten hebben.
Verder heeft verweerder op 28 december 2021 beslist de aanvraag van 12/17 november 2020 buiten behandeling te stellen. Dat betekent dat eisers verblijfsrecht (verbonden aan de behandeling van de aanvraag van 12/17 november 2020) per die datum was geëindigd.
6. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoeker geen rechtmatig verblijf ontleent aan de aangifte van 21 oktober 2020.
Uit paragraaf B8/3.1. van de Vc volgt dat een aangifte (door een niet-Dublinclaimant) die door de politie strafrechtelijk wordt aangemerkt als aangifte mensenhandel en waarvan een kennisgeving wordt verzonden aan verweerder leidt tot verlening van een verblijfsvergunning regulier met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij toegestaan’. Dit heeft verweerder desgevraagd bevestigd bij brief van 12 januari 2022.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bovenstaande zich niet voordoet in het geval van verzoeker. De aangifte van 21 oktober 2020 is door de politie niet aangemerkt als aangifte mensenhandel. Verweerder heeft ter onderbouwing hiervan gewezen op het proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2022 (overgelegd bij de brief van verweerder van 12 januari 2022). Daaruit volgt dat een aantal documenten dat aan de aangifte ten grondslag ligt (al op 7 oktober 2020) door een politiemedewerker van het team mensenhandel is beoordeeld. Die oordeelde dat er mogelijk sprake was van arbeidsuitbuiting. Uit dat proces-verbaal blijkt ook dat op 27 oktober 2020 aan de gemachtigde van verzoeker is medegedeeld dat de aangifte niet verder zou worden onderzocht. Uit de brief van verzoekers gemachtigde van 12 november 2019 (lees: 2020) die was gevoegd bij de aanvraag van 12/17 november 2020, blijkt eveneens dat de politie de aangifte zou worden opgevoerd als “aangifte oplichting” .
Uit de informatie zoals die op dit moment voorhanden is, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat er geen aangifte mensenhandel ligt en dat om die reden geen kennisgeving is verzonden aan verweerder. Wat de gemachtigde van verzoeker daarover heeft gesteld in zijn brief van 13 januari 2022 leidt niet tot een ander oordeel. Die brief gaat voornamelijk in op de stelling van verweerder in de brief van 30 december 2021 dat de aangifte van 21 oktober 2020 zou zijn doorgestuurd naar ISZW. Maar dat is niet juist en dat blijkt ook uit het pv dat is gevoegd bij de brief van verweerder van 12 januari 2022: niet de aangifte van 21 oktober 2020 is voorgelegd aan ISZW, maar een aantal documenten die gebruikt zijn bij de aangifte en dat is gebeurd voorafgaand aan 21 oktober 2020.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat verweerder er terecht vanuit gaat dat er geen aangifte mensenhandel ligt, waarvan een kennisgeving aan verweerder had moeten worden gezonden en waaraan verzoeker recht op een vergunning zou kunnen ontlenen met de bijbehorende aantekening: arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist.
7. Het betoog van verzoeker dat verweerder hem bedenktijd had dienen te gunnen en dat hij daarom rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder k, van de Vw, volgt de voorzieningenrechter niet. Wat hier ook van zij, verzoeker heeft inmiddels een aangifte gedaan. Voornoemde bedenktijd is daarom niet meer van toepassing en kan alleen om die reden niet leiden tot rechtmatig verblijf. Dat de aangifte niet is aangemerkt als aangifte mensenhandel, maakt het voorgaande niet anders. De vraag of rechtmatig verblijf op voornoemde grond dient te leiden tot verstrekking van de arbeidsmarktaantekening behoeft daarom hier geen bespreking.
8. Gelet op het voorgaande heeft het beroep naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.B. Tijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.