ECLI:NL:RBDHA:2022:4373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging arbeidsongeschiktheidspercentage WIA-uitkering en de beoordeling van medische en arbeidskundige gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van de WIA-uitkering van de eiser. Eiser had zich op 27 april 2014 ziekgemeld en ontving sinds 24 mei 2016 een WIA-uitkering, waarbij hij aanvankelijk 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 11 december 2019, heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, wat leidde tot het primaire besluit om de WIA-uitkering niet te wijzigen, ondanks een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage naar 37,49%.

Eiser was het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 21 maart 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser voerde aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden waren. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser geen reden gaven om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden, maar heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 14 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat eiser meer belastbaar is dan voorheen maar de uitkering die eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt, niet wordt gewijzigd.
In het besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld van [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als servicemonteur voor 41,61 uur per week. Op 27 april 2014 heeft eiser zich ziekgemeld. Na einde wachttijd heeft verweerder per 24 mei 2016 een WIA-uitkering aan eiser toegekend, omdat eiser op arbeidskundige gronden 80 tot
100 % arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Op 11 december 2019 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij verweerder heeft beslist dat eisers WIA-uitkering niet wijzigt. De mate van arbeidsongeschiktheid is wel gewijzigd naar 37,49 %.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld. Verweerder heeft aan dit besluit een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen aan dat verweerder onvoldoende beperkingen heeft aangenomen en onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts was erg kort en eiser was er vanwege persoonlijke omstandigheden die dag met zijn gedachten niet bij. De primaire verzekeringsarts heeft onvoldoende onderzoek gedaan en geen informatie bij eisers behandelaars opgevraagd. Eiser heeft naast zijn schouderklachten ook armklachten. Het rapport van de verzekeringsarts b&b dateert van ruim vier maanden na de hoorzitting in bezwaar, als gevolg waarvan de kans groot is dat de verzekeringsarts b&b het gevoel met het gesprek ten tijde van het opstellen van het rapport kwijt was. In het rapport van de verzekeringsarts b&b is opgenomen dat eiser zijn arm 160 graden heeft getild. Eiser kan zich dit niet herinneren. Eiser is het niet eens met de conclusie van de verzekeringsarts b&b over zijn lichamelijke beperkingen. In het rapport is niet opgenomen dat eiser als gevolg van zijn klachten op onvoorspelbare momenten moe wordt en moet rusten of slapen. Eiser kan daarom niet op vastgestelde tijden werken. Eiser doet het huishouden en runt zijn webshop enkel op de momenten dat zijn pijnklachten dit toelaten. Tevens stelt eiser zich in beroep op het standpunt dat de geschiktheid van de functies door de arbeidsdeskundige op een aantal punten niet (voldoende) dragend is onderbouwd. Deze beroepsgronden zal de rechtbank hieronder, bij de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit, nader weergeven.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
Eiser is op het spreekuur van 10 februari 2020 lichamelijk en psychisch onderzocht door de primaire verzekeringsarts. Ook is dossieronderzoek verricht. De primaire verzekeringsarts heeft op 11 februari 2020 een rapport van haar bevindingen opgesteld. De conclusie uit dit rapport leidt dat de door eiser ervaren belemmeringen in het fysieke functioneren niet medisch geobjectiveerd kunnen worden bij het eigen onderzoek of vanuit de medische informatie. De primaire verzekeringsarts ziet behoudens een lichte bewegingsbeperking van de linkerschouder geen andere afwijkingen. Er zijn geen afwijkingen geconstateerd ten aanzien van het hand- en vingergebruik. Ook de forse beperkingen van de linkerschouder zijn op basis van de onderzoeksbevindingen niet te onderbouwen. Wel kunnen er beperkingen worden aangenomen ten aanzien van fysiek zwaar werk. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 februari 2020 opgenomen.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 4 december 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor dossierstudie verricht, eiser onderzocht op de hoorzitting van 30 juli 2020 en de ingebrachte brief van de huisarts van 17 augustus 2020 bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b overweegt hiertoe dat het lichamelijk onderzoek nauwelijks afwijkingen aan de linkerschouder laat zien, behoudens wat aspecifieke drukpijn en een geringe actieve bewegingsbeperking. Aan de rechterschouder en de armen kan de verzekeringsarts b&b niets objectiveren wat tot beperkingen leidt. De belemmeringen die eiser zelf uit over de motoriek en de inzetbaarheid van de linkerhand kan de verzekeringsarts b&b niet uit het onderzoek afleiden. Van enige behandeling is al geruime tijd geen sprake. Daarnaast laten de dagactiviteiten ook zien dat er een alleszins redelijke belastbaarheid van de linkerschouder moet zijn.
4.4.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen op een onzorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten of onvoldoende begrijpelijk zijn. Uit de rapporten blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
4.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Er zijn diverse beperkingen voor de klachten van eiser in de FML opgenomen. De verzekeringsarts b&b heeft inzichtelijk toegelicht waarom hij niet tot een ander oordeel dan de primaire verzekeringsarts is gekomen. Eiser heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die zou kunnen leiden tot andere medische inzichten. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan de eigen beleving van de klachten van eiser kan dan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust.
5. Eiser is het niet eens met het arbeidskundig onderzoek en stelt dat de functie conciërge, huismeester, huisbewaarder ongeschikt is gelet op zijn beperkingen op de beoordelingspunten 3.8 (trillingsbelasting), 4.7 (schroefbewegingen met hand en arm), 4.9 (frequent reiken tijdens het werk) 4.13 (duwen of trekken), 4.14 (tillen of dragen), 4.21 (klimmen) en 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn). De werkzaamheden die bij deze functie horen, zoals het beheren en uitvoeren van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, het uitvoeren van (lichte) schoonmaakwerkzaamheden en het verrichten van schilderwerkzaamheden, zijn niet mogelijk gelet op eisers beperkingen op voornoemde beoordelingspunten.
5.1.
In beroep heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies herbeoordeeld. De arbeidsdeskundige b&b is tot de conclusie gekomen dat de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functie wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) niet geschikt is. Er resteren drie functies: conciërge, huismeester, huisbewaarder (SBC-code 261010), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en keukenverkoper (SBC-code 517061). Daarnaast is de functie receptionist (SBC-code 315120) als reservefunctie geselecteerd. Als gevolg van het vervallen van de functie wikkelaar is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 40,88%.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beroepsgrond van eiser dat de functie conciërge, huismeester, huisbewaarder niet passend is, te volgen. Het Claim beoordelings- en borgingssysteem (CBBS) heeft in de bedoelde functie met uitzondering van twee beoordelingspunten geen signalering gegeven op de door eiser genoemde beoordelingspunten. Dit betekent dat er in deze functie geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser op deze onderdelen. Op beoordelingspunten 4.7 en 5.7 is wel een signalering gegeven. De primaire arbeidsdeskundige heeft over de belasting betreffende beoordelingspunt 4.7 gesteld dat deze belasting binnen de mogelijkheden van eiser ligt. De verzekeringsarts heeft deze belasting goedgekeurd omdat het slechts incidenteel voorkomt. Daarnaast kan eiser deze handeling met zijn rechterhand of -arm uitvoeren. Ook de belasting betreffende beoordelingspunt 5.7 ligt volgens de primaire arbeidsdeskundige binnen de mogelijkheden van eiser. Deze handeling zou met de niet-beperkte rechterhand of -arm kunnen worden uitgevoerd en de linkerhand of -arm kan slechts ter ondersteuning worden gebruikt. Het gaat om kleine reparaties met een duur van ongeveer 1 minuut. De verzekeringsarts heeft deze belasting in overleg met de primaire arbeidsdeskundige akkoord bevonden omdat er sprake is van een zeer korte duur en het komt niet frequent op een dag voor. De arbeidsdeskundige b&b is in haar rapport van 14 maart 2022 nog ingegaan op beoordelingspunt 4.20 (trappenlopen). Eiser is niet beperkt op dit punt, maar het CBBS heeft wel een signalering gegeven, omdat meer dan 60 treden aaneengesloten gelopen moet worden of meer dan vier keer per uur trappen wordt gelopen. In dit geval is sprake van acht keer per uur traplopen. De arbeidsdeskundige b&b stelt dat dit binnen de mogelijkheden van eiser ligt, omdat het aantal treden aanzienlijk minder dan 60 is. Bovendien vindt compensatie plaats doordat het traplopen niet elk werkuur voorkomt, maar slechts tijdens vijf uur op een werkdag. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd waarom eiser gezien zijn mogelijkheden in staat wordt geacht deze functie te verrichten.
5.3.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een juiste arbeidskundige grondslag.
6. Aangezien verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van het rapport van de arbeidsdeskundige b&b in beroep heeft gewijzigd naar 40,88 %, is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen. Het beroep is dan ook gegrond. Nu eiser ongewijzigd 35 tot 80 % arbeidsongeschikt is, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Dit betekent dat eiser in zijn zaak gelijk krijgt op een formeel punt, waardoor hij het griffierecht voor deze procedure terugkrijgt. Eiser krijgt ongelijk wat betreft de inhoud van de zaak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding omdat geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld of gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.